Volgens zijn vertaler Jos den Bekker verdient Tomás González Nederlandse lezers. Vandaar dat hij niet alleen aan het vertalen geslagen is, maar het werk van de Colombiaanse schrijver ook actief onder de aandacht van potentiële lezers probeert te brengen.
Drie jaar geleden maakte hij zelf kennis met het werk van Tomás González dat eenvoudiger oogt dan het is. Dat ontdekte hij tijdens het vertalen. Een gesprek.
Herinner jij je nog wanneer je kennis maakte met het werk van Tomás González?
‘Ik leerde Tomás González als schrijver kennen in 2011, toen ik in Medellín was en, zoals altijd wanneer ik in Medellín ben, de boekhandel Palinuro bezocht. “Dit moet je lezen,” zei de eigenaar tegen me terwijl hij me een boek overhandigde dat Primero estaba el mar (‘Eerst was er de zee’) heette. Ik las het nog dezelfde dag uit, in één ruk. Het greep me aan.’
Waardoor werd je gegrepen?
‘Wat me verbaasde was dat het voor een eerste boek zo trefzeker, zo compleet was, zo zeker van zijn – geheel eigen – stijl.
Maar eigenlijk begreep ik niet goed waarom dat rechttoe-rechtaan boek waarin zo weinig gebeurt, dat nauwelijks een plot heeft en dat in een zo “zwijgzame” – excusez le mot – stijl geschreven was, me zo boeide.’
Wat kenmerkt die stijl?
‘Het is een stijl die de indruk wekt van poëzie. Waarom? Hoe? Het lijkt erop dat Tomás González poëzie schept door een zekere harmonie, een zekere concordantie tussen de handelingen te creëren. Zo verwoordde ik het toen, zonder heel precies te weten wat ik daarmee bedoelde.
Pas toen ik een interview met de Duitse schrijver Eugen Ruge las, vond ik de woorden voor mijn intuïtie. “Ik verzet me tegen een taal die zich optut en pronkt met haar eigen schoonheid,” zegt hij. “Ik streef naar een taal die gaat glanzen vanuit de voorwerpen die ze beschrijft en die zelf niet schittert.” Dat was het: in het werk van Tomás González is het precies die eenvoudige, die bedrieglijk simpele taal die de dingen doet glanzen en daardoor zelf ook gaat glanzen.’
Moet je iets hebben met het werk van de schrijver die je vertaalt?
‘Daarover verschillen de meningen. Er zijn mensen die denken dat een gebrek aan affiniteit een voordeel is, want dan ben je neutraler, nuchterder, dan laat je je minder meeslepen en ben je niet zo geneigd om zwakke passages op te leuken. Daar zit wat in. Maar in de tegengestelde visie zit meer: affiniteit leidt tot beter, dieper begrip en tot een grotere inspanning om er echt iets goeds, iets moois van te maken.’
Begrijpen is wel een absolute voorwaarde?
‘Werk dat je begrijpt, kun je in principe ook vertalen. Als je niet minstens de illusie hebt dat je een schrijver begrijpt, kun je er beter niet aan beginnen.’
Wat doet een vertaler om een schrijver en zijn werk te begrijpen?
‘Elke vertaling is in feite een bepaalde lezing van de tekst op een bepaald moment. (Dus op verschillende tijdstippen zal een vertaler van dezelfde tekst een – iets – andere vertaling maken.) Om tot die lezing te komen, probeert een vertaler net als een “gewone” lezer door te dringen tot de kern van een tekst.
Voor het begrip van een werk is empathie nodig, maar ook kennis van de taal en cultuur, research en overleg met de schrijver. Dat er contact is tussen schrijver en vertaler vind ik vanzelfsprekend. Je moet geen enkele bron versmaden waaruit je informatie kunt putten.’
Wat is volgens jou de taak van een vertaler?
‘In de kop van het standaardcontract voor literaire vertalingen staat altijd dat het voor “herscheppend werk” is. Dat is precies waar het om draait. Als vertaler moet je op zoek gaan naar de bron, je moet proberen te achterhalen wat de schrijver wilde zeggen aan de hand van wat hij heeft opgeschreven, en van daaruit het werk in je eigen taal opnieuw opbouwen.
Sommigen zeggen dat je moet “vertalen wat er staat”, maar dat is hetzelfde, want weten “wat er staat” is nou juist een abstraheringsproces.’
Hoe ver mag een schrijver gaan bij dat herscheppen?
‘Het is geen vrijbrief om er maar op los te pennen, om het in je eigen woorden na te vertellen, daarvoor zijn – we hebben het over literatuur – de vorm (de tekst) en de inhoud (de betekenis) te zeer met elkaar verknoopt: aan beide moet recht worden gedaan.’
Wat mag wel, wat mag niet?
‘Als het gaat over wat wel en niet geoorloofd is, moet ik altijd denken aan de vertaling die Jan Eijkelboom heeft gemaakt van een beroemd gedicht van Emily Dickinson:
‘That Love is all there is,
Is all we know of Love;
It is enough, the freight should be
Proportioned to the groove.’
Jan Eijkelboom vertaalt:
‘Dat liefde alles is
is al wat wij van liefde weten’
Tot zover is er niet veel aan de hand, daar kijkt niemand van op. Maar dan komen de laatste twee regels:
‘en ’t is genoeg: het hijstouw raakt
van een te zware last versleten.’
Voor mijn gevoel heeft Jan Eijkelboom precies begrepen wat de dichteres bedoelde. Hij is helemaal teruggegaan naar de bron, en heeft het idee anders verwoord, omdat dat in het Nederlands nodig was om (prachtige) poëzie te schrijven.
Twee keer sublieme trouw: trouw aan de diepste betekenis en trouw aan de opgave om poëzie te scheppen. Dat is voor mij vertalen.’
Maakt Tomás González het jou moeilijk?
‘Tomás González is moeilijk te vertalen omdat wat hij schrijft tegelijk eenvoudig, ongedwongen, vloeiend én trefzeker is. Het is hard werken om die elementen bij elkaar te krijgen (ook voor hemzelf, trouwens).
Zijn Duitse vertaler, Peter Schultze-Kraft, zegt dat Tomás González moeilijker te vertalen is dan Gabriel García Márquez, en daar kon hij wel eens gelijk in hebben.’
Heeft dat met hem of met de taal te maken?
‘Spaans-Amerikaanse schrijvers hebben over het algemeen de neiging een neutraal soort Spaans te schrijven dat de verschillen tussen de vele landen in dit taalgebied overbrugt. Tomás González doet die concessie niet, hij schrijft puur Colombiaans en dan nog vaak het specifieke Colombiaans van zijn geboortestreek, Antioquia. Om dat goed te kunnen begrijpen en aanvoelen moet je je onderdompelen in die taal, dan moet je naar het land toe en je oren goed de kost geven. Ook vanwege zijn letterlijk in geuren en kleuren schrijven, kan het ook geen kwaad om ter plekke poolshoogte te nemen en je onder te dompelen in zijn omgeving.’
Levert (dat) Spaans specifieke problemen op bij het maken van een Nederlandse vertaling?
‘Het Spaans heeft grammaticale constructies die in het Nederlands niet voorkomen. Het zijn er niet zo veel en hoe je daarmee om moet gaan, leer je – ook al zijn daar geen bikkelharde, vaste regels voor – betrekkelijk snel.
Moeilijker zijn de gemeenschappelijke constructies die in beide talen anders worden gebruikt, maar dat geldt ook voor het Engels, het Duits, enz. Het boeiendst – althans voor mij – is dat het Spaans, onder andere vanwege zijn vrijere woordvolgorde en ook geholpen door bepaalde syntactische middelen die wij niet kennen, andere mogelijkheden biedt om met taal te spelen. Daar moet je dan in het Nederlands vergelijkbare middelen voor zoeken.
Het Spaans staat verder af van het Nederlands dan het Duits of het Engels. Het is moeilijker om zo’n taal te leren en het gevaar dat je niet precies begrijpt wat er staat is groter en blijft langer aanwezig.
Maar een grotere afstand heeft ook weer voordelen, omdat een heel andere structuur en woordenschat eerder tot herformulering in de moedertaal dwingt. Je kunt niet aan het handje van de zinnen meelopen, je moet er meer boven zweven, je moet soms eerder op het niveau van de alinea vertalen.’
Hoe gaat vertalen bij jou in zijn werk?
‘Het gaat bij mij altijd zo: Je leest een alinea of een paar zinnen, het is duidelijk wat er staat, je vingers vliegen over het toetsenbord, je leest het over en… het is het niet. Het is niks, eigenlijk. Het moet anders, het moet over. Dan begint het gepruts en gepiel. Hier en daar een ander woord, hier een beetje verschuiving, daar knippen, ginds plakken. En dan ga je maar weer eens afwassen of de kat aaien, tot je in een keer weet hoe het moet en je naar het toetsenbord holt. Of, als je buiten in het park wandelt, gauw je mobieltje grijpt om iets in Evernote te tikken.’
Weet je altijd wanneer het goed is? Dat het af is?
‘Nee, dat weet ik niet altijd. “Af” is trouwens een groot woord. “Af” betekent dat er niets meer te verbeteren valt, en het kan altijd beter. Maar ik ga wel net zo lang door tot ik het gevoel heb dat het goed genoeg is. Dan kan echter een jaar later weer blijken dat ik het toch niet goed genoeg vind. Ik denk dat een vertaler daarin niet zoveel verschilt van de schrijver zelf.
Ik weet wel altijd wanneer het niet goed genoeg is, en soms moet je dan toch je tekst inleveren omdat er nu eenmaal een deadline is. Dat probeer ik dan wel altijd later, bijvoorbeeld bij een herdruk, recht te trekken.’
Jean Echenoz zei in een vraaggesprek met zijn vertalers Martin de Haan en Jan Pieter van der Sterre:
‘De doeltaal moet op zijn manier naar klank en ritme streven – maar dat is mijn zaak niet meer. Als een boek eenmaal klaar is heb ik er geen zeggenschap meer over; wettelijk gezien is het van de uitgever en literair gezien van de lezers en vertalers.’ Zit daar wat in?
‘Ja, nou, daar zit heel veel in. Ik benijd vertalers naar het Engels niet, omdat nu eenmaal de hele wereld Engels spreekt of denkt te spreken, en het gebeurt vaak dat schrijvers die de taal meester zijn zich met de vertalingen van hun boeken naar het Engels gaan bemoeien. Maar tussen een vreemde taal beheersen en die taal als moedertaal spreken zit een wereld van verschil. Als het je moedertaal niet is, moet je je niet met de vertaling bemoeien. En al helemaal niet met subtiliteiten.’
Heeft een schrijver uiteindelijk iets te zeggen over jouw vertaling?
‘Nee, daar heeft hij in laatste instantie niets over te zeggen. Maar ik heb soms wel schrijvers verschillende keuzes die ik kon maken voorgelegd en gevraagd waar zij de voorkeur aan gaven. Daar hield ik dan rekening mee, maar de uiteindelijke beslissing lag altijd bij mij. Overigens kan dat overleggen alleen als een schrijver ook een vreemde taal spreekt en bij voorkeur wel eens heeft vertaald. In de Spaanstalige wereld zijn nogal wat schrijvers die nauwelijks een woord over de grens van hun land spreken. Met die schrijvers moet je dit soort onderwerpen niet aansnijden.’
Hanta publiceert vier verhalen van Tomás González. Heimwee naar de zee (26 augustus), Victor komt terug (30 augustus), Licht van je ogen (2 september) en Gettopalmen (6 september).
Op 1 september verscheen een interview met zijn vertaler Jos den Bekker en op 25 augustus de inleiding Tomás González: ‘schrijver van de stilte’.
Leave a Reply