Een omweg naar een verlangen dat niet in vervulling gaat
Ik probeer het me voor te stellen. Ik probeer me voor te stellen hoe een jongen van achttien een verhaal verzint om zijn eerste vriendinnetje duidelijk te maken dat hij vindt dat zij afstandelijk en terughoudend is en hij dat liever anders wil. Ik probeer me voor te stellen dat East Bergholt dat verhaal is. Want als het waar is wat Marcel Möring daarover zegt (en bij wijze van verantwoording schrijft) is het East Bergholt dat nu in druk verschijnt in essentie nog steeds hetzelfde verhaal als dat verhaal dat hij toen in één keer schreef en nog dezelfde dag aan dat vriendinnetje cadeau deed.
Eerlijk gezegd kan ik het me bijna niet voorstellen. East Bergholt is een verhaal over een wetenschapper die geïnteresseerd is in de ‘bronteksten van de Utrechtse doopgelofte, een van originele Oudengelse tekst, gebaseerd op een Latijns sacramentarium.’ ‘Zijn fascinatie is, anders dan zijn collega’s, niet de betekenis van een oude tekst voor de archeologie van de taal. Hem gaat het om de poëzie, het fragmentarische van gevonden vellen, de onvolledige, vaak eenvoudige taal.’ Naar die brontekst gaat hij op zoek, waarbij hij zich laat vergezellen door een ‘lange, langbenige, langkrulharige studente theologie’ – ze heet Margaretha Theodora Maria van Groningen, roepnaam: Gretha. Haar belangstelling gaat uit naar hoofse aspecten in de middeleeuwse theologie.
Op weg naar York – het vermoeden bestaat dat zich daar een origineel van de door hem gezochte tekst bevindt – ‘stranden’ ze in East Bergholt. ‘Dat ze zich nu in Essex bevinden, in plaats van in Northumberland, is zijn schuld. Schuld in dit geval in de letterlijke zin. Willens en wetens heeft hij de boot naar Harwich geboekt. Maar zoals zij pas op de kaart ontdekte hoe ver het rijden was naar York, ontdekte hij pas in East Bergholt dat het doel van zijn list (de plaats zien waar Constable heeft geschilderd) een diepere wens verhulde.’
Ik probeer me voor te stellen dat het een jongen van achttien is die deze intrige bedenkt. Ik probeer me voor te stellen hoe hij een verhaal verzint dat over toenadering gaat en uitkomt bij hoofse liefde en dat voorstelt als het punt waar literatuur en theologie bij elkaar komen/elkaar kruisen.
Dat de wetenschapper en zijn assistente in elkaars gezelschap verkeren, maar elkaar niet nader komen, daarin herken ik Mörings ontevredenheid over de stand van zijn toenmalige relatie. ‘Zij spreekt niet, volstrekt niet. Hij, ook al geen waterval, weet niet wat te zeggen, kan niets meer zeggen. In deze stilte krijgt elk woord duizend betekenissen.’
Ieder voor zich verkennen ze East Bergholt, en af en toe kruisen hun paden en lopen ze samen op. In het rozenprieel in Constables tuin laat hij zich van zijn galantste kant zien. Over hem komen we meer te weten dan over haar. Dat hij nooit gelukkig is geweest met vrouwen; dat hij het niet van zijn werk maar vooral van de manier waarop hij werkt moet hebben; dat hij vindt dat hij voorthobbelt op gebaande paden; dat zijn leven zijn freewheelende vader een zorg zal zijn en hij heimelijk jaloers is op het liefdeleven van zijn moeder, dat hij gedichten schrijft die hij met terugwerkende kracht van toepassing verklaart op zijn verlangen naar Gretha; dat hij seksuele fantasieën over haar heeft.
Haar zien we alleen door zijn ogen.
Een avond brengen ze doelbewust in elkaar gezelschap door. Die avond vertelt hij veel. ‘Dat wil zeggen: hij drinkt twee glazen wodka en begint daarna over zichzelf te vertellen.’ Marcel Möring vat dat vertellen samen in een opsomming: het zijn de onderwerpen waarmee hij verspreid over het verhaal zijn personage heeft gekarakteriseerd.
Zij kijkt en luistert, en geeft hem een compliment voor het gedicht dat hij reciteert, een gedicht dat hij schreef terwijl hij aan haar dacht, maar dat zegt hij er niet bij. Het ijs lijkt gebroken, maar de volgende morgen komt hij bedrogen uit.
Ik kan me niet voorstellen dat dit verhaal lijkt op het verhaal dat Marcel Möring toen schreef. Ik kan me wel voorstellen dat hij toen een verhaal schreef over twee mensen die veel met elkaar gemeen lijken te hebben, maar ondanks dat niet in staat zijn tot werkelijk contact, waardoor ze nooit zullen ontdekken hoezeer ze van elkaar verschillen. Maar dat was dan niet dit verhaal dat op de achterkant van het boek wordt samengevat als ‘Een stille liefde tijdens een onmogelijke zoektocht’.
East Bergholt is een nadrukkelijk gecomponeerd verhaal, waarin de informatie heel goed gedoseerd is. Een verhaal opgedeeld in eenheden die geen paragrafen en ook geen alinea’s zijn, maar – nog versterkt door de vormgeving – een grote mate van zelfstandigheid opeisen. De chronologie is onregelmatig verstoord, maar functioneel herschikt. Möring kondigt een onvermijdelijke falen aan door het gecamoufleerd herhalen van zowel hoofd- als bijzaken.
Kortom: East Bergholt verraadt een veel grotere belezenheid dan ik de achttienjarige Marcel Möring toedicht, een gecumuleerd vakmanschap dat in zijn vroege werk ontbreekt en levenservaring waardoor complexe intermenselijke relaties tot hun grondpatronen kunnen worden teruggebracht die een adolescent nog niet heeft. Marcel Möring schakelt tussen abstracte ideeën, zorgvuldig gedropte namen en dichtregels en opzettelijk eenvoudig gehouden liefdespoëzie. Deze versie maakt nieuwsgierig naar de literaire brontekst en naar Mörings interpretatie van ‘niet of nauwelijks verschillen’ van die twee teksten.
Die nieuwsgierigheid wordt nog eens extra gevoed omdat ik in In Ithaca – een essay waarin Marcel Möring de wortels van zijn schrijverschap onderzoekt – wel twee jeugdvriendinnetjes vond, maar geen verwijzing naar een tekst waarmee East Bergholt bedoeld kan zijn – terwijl hij het daar wel over in die tijd geschreven gedichten heeft.
Ik wil weten in hoeverre wat Möring bij Brands in Donner zei en in In Ithaca schreef over ‘het onbewuste’ – ‘Schrijven, als het romans of gedichten betreft, is een halfbewust proces dat maar zelden begint met de behoefte “iets te zeggen”.’ (…) ‘Romans, verhalen en gedichten hebben de neiging me hun schepper op de loop te gaan en meer over die schepper te zeggen dan onver zichzelf. Soms willen ze niet eens het boek worden dat de schepper voor ogen stond. Soms denkt de schrijver dat hij een boek over de liefde heeft geschreven en blijkt dat in de ogen van anderen helemaal niet zo te zijn’ – van toepassing is op East Bergholt en de herinneringen aan dat cadeau gegeven verhaal.
Tot zover de tekst, over naar de tekeningen. Niet voor niets staat de naam van de maker van de tekeningen net zo groot op de cover als de schrijver van de tekst. Sam Drukker deed op verzoek van Marcel Möring ‘iets’ met East Bergholt. Hij ‘reisde begin 2012 af naar Engeland, waar hij in een verregend en kil East Bergholt de inkt-tekeningen voor dit boek maakte.’ Hij tekent het landschap, met daarin de sporen leven – een huizen, hekwerken, een kerk, een kerkhof en de moderne equivalenten van wat John Constable in zijn landschappen liet slingeren: auto’s, verkeersborden, containers, een beergarden – maar geen mensen.
Hij tekent met een lucifer, omdat hij zich altijd afvraagt ‘hoe je het jezelf moeilijk kunt maken om je te ontwikkelen en nieuwe paden te vinden, hoe je in jezelf kunt zoeken naar wat je nog niet kent’, schrijft Möring in de uitleiding. Tekenen met lucifer en inkt betekent dat je vooraf heel goed moet weten waar de accenten moeten liggen.
Daar in dat landschap, door Sam Drukker in krachtige schetsen weergegeven, vindt de wetenschapper Constable wel, maar behoren liefde en seks – ‘Juffrouw, had hij gezegd, hij herinnerde zich haar naam al niet meer, juffrouw, hoofsheid is iets heel anders dan u schetst, het is geen verheven, serene eredienst, het is uitgestelde seks’ – niet tot de mogelijkheden.
Deze recensie verscheen eerder op De Contrabas.
Leave a Reply