Voor de derde keer in korte tijd lees ik een roman waarin kritiek geuit wordt op het kunst- en cultuurbeleid. Generatiegenoten Tessa de Loo, Anna Enquist en Kees ’t Hart laken ieder op hun eigen wijze via personages wat de regering de kunst en de cultuur en daarmee dus ook het publiek aandoet.
Tessa de Loo: de stellende trap
Een van de zussen in Een goed nest van Tessa de Loo is beeldend kunstenaar. Een beeldend kunstenaar die naam gemaakt heeft, maar nu toch te kampen heeft met de gevolgen van het veranderende cultuurbeleid.
Tijdens een toch al niet gemakkelijk bezoek aan haar zus in de Achterhoek – zij is vanuit de hoofdstad helemaal naar daar afgereisd om haar zus voor een voldongen feit te plaatsen, maar die zus geeft zich niet zomaar gewonnen. Met het verleden als munitie zetten de zussen alles op alles om de toekomst ieder in hun eigen voordeel te beslechten – moet ze een fikse tegenslag incasseren: een grote opdracht gaat niet door, ‘het rijk heeft de subsidiekraan dichtgedraaid’.
Noor vindt wel wat van het subsidiebeleid dat te leiden heeft onder de keuzes van een recent kabinet:
‘Het subsidiebeleid was door de nieuwe regering zodanig gekortwiekt dat zowel instellingen van het rijk als die van de gemeentes ineens de knip op de beurs hielden. Ze deden haar aan de gierige regenten van een negentiende-eeuws weeshuis denken, die meenden dat wezen met weinig toe konden, ja zelfs met minder dan weinig, als het zo uitkwam. Van het project in Zeeland had ze een jaar kunnen leven, het was een flinke tegenvaller dat het niet doorging. Daar kwam nog bij dat ook de musea het rustiger aan deden met het organiseren van tentoonstellingen, en datzelfde gold voor de galeries. Iedereen wachtte op betere tijden en het was maar de vraag of die ooit zouden komen.’
De eerlijkheid gebiedt Noor echter ook te zeggen dat het niet alleen het veranderende subsidiebeleid is dat haar parten speelt:
‘Er speelde nog een ander element mee, dat haar ook zorgen baarde. Er kwamen steeds meer veelbelovende jonge talenten bij en die wilden ook een plek in een galerie of een museum. Sommigen kregen die ook, want de kunstwereld en de media waren nu eenmaal dol op veelbelovende jonge talenten. Zij kon erover meepraten, want zelf was ze er ook een geweest. Ze was er zelfs lang een gebleven, ook nadat ze haar beloftes allang had waargemaakt. Maar ze werd langzamerhand ouder en al werd haar werk steeds beter en rijper, ze zou het op den duur misschien moeten afleggen tegen jong en veelbelovend.’
Maar die woorden spreekt ze niet hardop uit. Haar zus hoeft niet te weten dat ze er steeds minder toe doet. Zeker niet nu Noor weet hoe onzorgvuldig haar zus en zwager met haar werk zijn omgesprongen.
Anna Enquist: de vergrotende trap
Tessa de Loo is niet de enige auteur die een personage kritiek laat leveren op het kunst- en cultuurbeleid. Ook Anna Enquist doet dat in haar meest recente roman Kwartet. Maar anders dan in Een goed nest maakt Anna Enquist bezuinigingen en het veranderende subsidiebeleid – niet alleen kunst en cultuur moeten het in Kwartet ontgelden, ook de zorg is er slecht aan toe in de nabije toekomende tijd waarin de roman speelt – tot een van de hoofdthema’s in haar boek.
De culturele kaalslag is in Kwartet al een feit, voor gebouwen die een culturele bestemming worden andere gebruikers gezocht en het kost een klein vermogen om een voorstelling bij te wonen:
‘ “Ik denk niet dat we de discussie over de exploitatie opnieuw moeten voeren. Je wéét dat ik geen geld heb om het gebouw te vullen. In de kantoorruimtes hadden de ensembles moeten zitten, het Nationaal Kamerkoor, het Hoofdstadorkest, het Cultureel Impresariaat. De instellingen konden de huur niet betalen of werden opgeheven – hoe dan ook: leegstand. Nu verhuur ik aan een watertaxibedrijf, aan een schimmig advocatenkantoor en aan iemand die Roemenen ronselt om op de bloemenveiling te werken. Geen muziek, wel vol. De zalen zijn lastiger te vullen, daarom staan we zo’n drie of vier avonden per week leeg. Dan doe ik het licht uit.”
“Ik zou je er graag bij helpen,” zegt de wethouder.
Wat gaan we nu krijgen? Komt ze alsnog met subsidie over de brug?
“IK hoorde trouwens dat je laatst met groot succes een strijkje in je zaal had. Uitverkocht.”
“Een strijkkwartet. Beroemd in de hele wereld, behalve hier. We rekenden 350 euro per plaats. Dat kan je niet te vaak doen.”
De wethouder knikte.
“Ja, ja. Inderdaad een vruchteloze discussie, als we het over programmasubsidiëring gaan hebben. En zó oneigentijds. Je wil toch niet aan de leiband van de staat of de gemeente lopen? Jij bent aangesteld vanwege je creativiteit, je vermogen om out of the box te denken. Ik doe er het mijne aan om je alle autonomie te geven die je daarvoor nodig hebt.” ’
Kees ’t Hart: de overtreffende trap
Teatro Olimpico van Kees ’t Hart is – tenminste daar lijkt het op: ik heb het nog niet helemaal uit – de financiële verantwoording van alle voorziene en onvoorziene uitgaven die Kees en Hein hebben moeten maken vanwege het in het Teatro Olimpico opvoeren van een toneelstuk – Rousseau – in het verre Vicenza. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de heren het allemaal niet heel handig hebben aangepakt. Je zou zelf kunnen zeggen dat ze onvoldoende gekwalificeerd zijn voor hun taak. Omdat ze zelf het professionele amateurisme hoog in het vaandel hebben staan, zullen ze zich vast niet in mijn oordeel herkennen.
‘We wilden er in dit stadium absoluut overtuigd van zijn dat er geen financiële problemen zouden komen, Hein en ik spraken hier uitvoerig over. We hadden genoeg risico gelopen bij de productie van de Nederlandse Rousseau-voorstelling. We hadden net quitte gespeeld, zie hierover onze ‘Financiële verantwoording’ die u eerder ontving. We zijn beslist niet lichtzinnig met de feiten en mogelijkheden omgegaan, zoals u in uw brief suggereert.’
Kees en Hein zijn katten in het nauw die rare sprongen maken:
‘De financiën bleven op ons drukken. Was er nog voldoende tijd om crowdfunding in gang te zetten? Hein noch ik had dat ooit gedaan. We kenden kunstenaars die dar succes mee hadden, maar we zagen ertegen op. We hadden het idee dat je achter je rug altijd uitgelachen werd door geldgevers. Dat je een loser was. Ook al haalde je sloten geld binnen.
Hein hoopte sinds een paar maanden op een lucratieve opdracht in Bremen, hij zou daar een installatie verzorgen bij de viering van het zestigjarig bestaan van het Stadsmuseum, maar definitief was nog niets. Een deel van dat geld zou hij in ons Teatro-project kunnen steken.
Ik had 15 januari een projectbeurs voor een roman ingediend bij het Letterenfonds, mijn tweede roman, ik had goede hoop dat het in orde zou komen. In de beoordelingscommissie van het fonds zaten verschillende mij goedgezinde schrijvers, voor de zekerheid was ik het nagegaan. Misschien zou dat een bedrag van 10.000 euro opleveren. Ook prima in te zetten voor Rousseau in het Teatro Olimpico. Ik verzoek u vertrouwelijk met deze informatie om te gaan. Het is niet de bedoeling dat je subsidies van het ene fonds gebruikt voor een project dat een andere subsidie-instantie financiert. Overigens ging de projectbeurs niet door, dat hoorde ik pas eind mei, toen alles in Vicenza al achter de rug was.’
Als ze op het punt staan af te reizen naar Vicenza krijgen ze tot overmaat van ramp ook nog bezoek van een accountant die wil weten of ze het subsidiegeld dat ze kregen om Rousseau in Nederland op te kunnen voeren wel conform de regels hebben besteed:
‘We moeten twee zaken nader toelichten. We hadden vrij snel na overmaking van het subsidiegeld (totaal 60.000 euro) een auto gekocht, een Ford Escort Stationwagon. Voor 4000 euro, bij een tweedehandsautobedrijf in Den Haag in de Binckhorst. Was dat beslist nodig geweest? vroeg Wim zich af.
We wisten hem ervan te overtuigen dat het niet anders kon. Hein en ik hebben geen auto en we moesten voortdurend reizen. Onze acteur woonde in Friesland, de regisseur in Amsterdam. Ook voor onderhandelingen over de productie van de woordmachine, de poederinstallatie, de feestlampen en de vitrinekasten moesten we vaak op pad. Bovendien bewaarde een ijzerwarenwinkel in Den Haag alle lege doosjes voor ons. Ze moesten opgehaald worden, met de tram of de fiets was dat geen doen.
We waren van plan de auto na het project te verkopen, dan zouden we het geld, hoopten we, in ieder geval voor een deel terugkrijgen. Maar helaas is de verkoop niet doorgegaan. Een week voor de première van Rousseau werd de auto gestolen. We deden aangifte bij de politie, het bewijs ervan hebben we Wim overlegd. De auto werd later uitgebrand teruggevonden op een verlaten industrieterrein in Zoetermeer. De dieven hadden de wielen eraf gesloopt en de rest in brand gestoken. Ook de nummerborden hadden ze eraf gesloopt, maar ze hadden vergeten ze mee te nemen, ze lagen naast het autowrak.’
Overigens staat in Teatro Olimpico niet alleen het subsidiebeleid ter discussie. Kees ‘t Hart laat zijn personages Hein en Kees meesterlijk verstrikt raken in het web van culturele instanties die allemaal iets te zeggen willen hebben over ‘hun’ voorstelling.
Leave a Reply