Vijf jaar geleden begon Marita Mathijsen haar Jan Hanlo-lezing zo:
‘Stel u voor dat alle uitgevers in Nederland opnieuw kunnen beginnen. Alle schrijvers verscheuren hun oude contracten en bieden zichzelf aan op www.marktplaats.nl. De uitgevers mogen tegen mekaar opbieden. Wie denkt u dat het eerste weg zouden zijn.’
Het kostte mij eerlijk gezegd weinig moeite om me dat voor te stellen, en al snel ga ik veel verder dan Marita Mathijsen in haar lezing.
Hoe ver kun je gaan?
(In Hoe ver kun je gaan? Grenzen tussen literaire, essayistische en wetenschappelijke teksten betoogt zij dat wetenschappers wel wat mooier en persoonlijker mogen schrijven dan zijn doorgaans doen. Het proza van alfa- en bètawetenschappers is haar te knarsend, en dat is nergens voor nodig.
Proefschriften en wetenschappelijke artikelen worden er heus niet subjectiever op als de onderzoeker tussen de regels door iets meer over zichzelf prijsgeeft dan nu nog gebruikelijk. Het mag volgens Marita Mathijsen niet alleen anders, het moet anders:
‘Jazeker, ook voor de wetenschap is stijl een bewijs van beheersing, is inzet van de persoonlijkheid een bewijs van een kritische instelling en is het gebruik van retorische middelen gewoon een bewijs van vakmanschap.’
Dat was vijf jaar geleden. Zou Marita Mathijsen voorzien hebben dat er ondertussen soms iets teveel fictie de wetenschap is binnengeslopen?)
Titel voor titel bij opbod verkopen
In tijden van crisis kan het geen kwaad om naar onorthodoxe oplossingen te zoeken. Onbedoeld draagt Marita Mathijsen met haar gedachte-experiment zo’n onorthodoxe oplossing aan. Hoewel haar voorstelling van zaken natuurlijk een versimpeling van de feiten is, benoemt zij waar het ook in het boekenvak steeds meer om gaat: de marktwaarde van wat de schrijver maakt.
Eigenlijk gaat Marita Mathijsen niet ver genoeg. Zij stelt voor dat schrijvers zichzelf op Marktplaats aanbieden en meegaan met de hoogst biedende uitgever. Wat mij betreft doen zij dat boek voor boek, zodat een uitgever steeds opnieuw een bewuste keuze moet maken voor een werk en de belofte om zich tot het uiterste voor een schrijver in te spannen voor elk boek opnieuw boek afgelegd wordt. Soms zullen het de secundaire arbeidsvoorwaarden zijn die de weegschaal in het voordeel van een uitgever doen doorslaan.
Het risico dat de schrijver loopt
Als een schrijver er niet op mag rekenen dat hij/zij met een volgende boek bij ‘zijn’/’haar’ uitgever terecht kan, wordt hij/zij gedwongen om iets te maken dat het waard is om uitgegeven te worden. Ook voor een schrijver gaat gelden dat in het verleden behaalde successen geen garantie voor de toekomst zijn.
Uitgevers zullen bij hun inkoopbeleid de kansen van een boek zo goed mogelijk proberen in te schatten en op basis daarvan een bod doen. Schrijvers moeten zich realiseren dat zij voor een boek dat artistiek of commercieel niet goed in de markt ligt minder krijgen dan een titel die de winkel uitvliegt.
Verschraling aanbod
De kans dat deze Marktplaats-methode tot een verschraling van het aanbod leidt, is niet denkbeeldig. Maar dat is dan omdat dat aanbod meer dan nu op de vraag afgestemd is.
Problematisch wordt het pas als uitgevers alleen nog voor het grote geld gaan en artistieke kwaliteit op commerciële gronden verwerpen.
Net zoals het gedachte-experiment van Marita Mathijsen een vereenvoudiging van de werkelijkheid is, zijn mijn gedachten over hoe het anders zou kunnen dat ook.
De realiteit
Soms moet dat even kunnen. Soms moet je los van de realiteit na kunnen denken over hoe nu verder. Daar zijn gedachte-experimenten voor.
De realiteit is dat er ondanks de vele slechtnieuwsgesprekken die uitgevers met schrijvers voerden om daarna afscheid van hem/haar te nemen nog steeds heel veel verschijnt waarvan de noodzaak niet onomstotelijk vast staat.
De realiteit is dat het Letterenfonds heel veel schrijvers die in leven houdt die ondanks de aandacht zij en hun werk krijgen – en ondanks het schrijvend bijklussen – onvoldoende verdienen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
De realiteit is dat het steeds minder vanzelfsprekend is dat de relatie tussen een uitgever en een schrijver een loopbaan lang duurt.
De realiteit is dat schrijvers niet per se een uitgever nodig hebben om een boek te publiceren.
De bovenliggende partij
Waar ik niet helemaal uit ben is wie volgens Marita Mathijsen de bovenliggende partij is in haar gedachte-experiment. Uitgevers mogen opnieuw beginnen. Schrijvers verscheuren hun contracten en bieden zichzelf aan. En dan gaan de uitgevers bieden…
Mag een schrijver het bod van de hoogstbiedende afwijzen? Is het verstandig als hij/zij dat doet?
Ook in de werkelijkheid is niet altijd duidelijk wie het in de relatie voor het zeggen heeft: de uitgever of de schrijver. De schrijver heeft zijn/haar artistieke kapitaal, maar de uitgever heeft de centen die nodig zijn om dat kapitaal te gelde te maken.
Maar wat is dat artistieke kapitaal waard als een uitgever voor een schrijver tien andere kan krijgen en waarom zou een schrijver bij een uitgever blijven als een ander hem/haar meer biedt en te bieden heeft?
Schrijvers en uitgevers kunnen zich niet veroorloven al te idealistisch te zijn. Ook de literatuur is een markt van vraag en aanbod.
Ik weet niet zeker of dat een trieste conclusie is.
rabin gangadin says
Rabin Gangadin
Over de positie van Surinaamse schrijvers
( fragment uit het dit jaar te verschijnen essay, getiteld: Surinaamse literaire visvijver; Goud dat zelden blinkt bij uitgevrij Stili Novi te Utrecht)
Inleiding
Toen ik rond 1980 begon met het schrijven van literaire kritieken, gold Albert Helman binnen het spectrum van de Surinaamse letteren als de grootste schrijver en essayist. Zijn status was vergelijkbaar met die van Simon Vestdijk in Nederland. Zijn voornamelijk in de Salamanderreeks van Querido uitgegeven werken hadden Helman een haast onaantastbare positie gegeven. Zelfs zijn postuum verschenen werken deelden in die reputatie. Desalniettemin werd Helman nooit als norm beschouwd voor het beoordelen van het werk van andere Surinaamse schrijvers. Surinamers verweten hem dat hij over hun land schreef zoals een buitenlander dat zou doen. Surinamers hebben de grote kwaliteiten van zijn werk, de veelzijdigheid, de intelligentie , de meerduidigheid van personages en situatie, de eruditie en de rijkdom van iedere afzonderlijke passage nooit kunnen inzien en begrijpen. Hierdoor is hij een onbegrepen monument gebleven in het drassige Surinaamse literaire polderlandschap.
Helman’s in 1952 gepubliceerde roman De Laaiende Stilte heeft de vorm van een dagboek waarin negerslaven de passieve slachtoffers zijn van de niet aflatende blanke willekeur en morbide plunderdrift. Ze haatten de negers als lastige dieren, een kudde van luie en trouweloze beesten, die te dom zijn om hun plicht, het eeuwige werk, te begrijpen en uit te voeren. In dit boek heeft Albert Helman de historische ontwikkeling van Suriname geschetst, zoals Cynthia Henri McLeod-Ferrier dat zou doen in haar roman Hoe duur was de suiker? (1987). In de roman van McLeod, waar de recensent Michiel van Kempen veel kritiek op had(zie artikel dWT-Literair: “Roman over de Boni-tijd mist persoonlijk stempel”)lopen de personages tegen de bekrompenheid van de koloniale maatschappij aan. Hoewel van Kempen zelf ook niet bepaald een criticus is met een uitgesproken literair-filosofische opvatting zonder distantie en zich door dit ingegroeide euvel blind laat geleiden door zijn eigen rudimentaire ingevingen, doet deze roman qua gebruikte taal- en uitdrukkingsvormen en exuberante taalemoties toch nogal gezwollen aan. De reden waarom ik de historische Helman en de modernere McLeod-Ferrier naast elkaar plaats is om aan te geven dat zij ondanks de scherpe inzichten die zij in hun werk etaleren, niet het fundament hebben weten te leggen voor een authentiek Surinaams literair bouwwerk. Helman was ambivalent en cynisch ten aanzien van het fenomeen ‘Surinaamse literatuur’. In 1983 had ik de eer deze grootheid in zijn woning te Hilversum te mogen bezoeken. Daar vertelde hij mij dat er geen Surinaamse literatuur kon bestaan doordat er geen sprake was van een Surinaamse natie. Hij vervolgde: ‘Wat is nou Surinaamse literatuur? Is dat literatuur voortgebracht door Surinamers die in Suriname wonen? Is dat literatuur die over Suriname gaat? Is dat literatuur voortgebracht door in het buitenland wonende Surinamers? Ten gevolge van de diffusiteit in de etno-demografische samenstelling van het land wordt het bewaken, beheren en promoten van het eigen territorium uitgangspunt van iedere Surinaamse bevolkingsgroep. Dan pas komt de natiekwestie in beeld, een fenomeen dat naar diepgang en uitleg doet snakken.’ Helman hield kennelijk rekening met de verscheidenheid aan etnische groepen en hun specifieke culturele eigenheden tengevolge waarvan hij de aandacht kennelijk in de eerste plaats richtte op het behoud en vergroting van het specifieke waarbij het nationale in vervolg daarop een keer schemerig in de verte zou gaan gloren.
Sinds de Surinamist Michiel van Kempen zich binnen de Surinaamse cultuur en letteren een aanzienlijke positie heeft weten te verwerven, is er een Surinaamse literaire hiërarchie ontstaan die voornamelijk op zijn voorkeuren berust. De punt van de piramide bestaat uit vertegenwoordigers van zich snel uitbreidende minderheidsgroepen. Voordat Van Kempen de nieuwe hiërarchie instelde, steunde de oude, geëerbiedigde structuur voornamelijk op maatschappelijke en politieke pijlers. De literaire nijverheid was dus een zaak van mensen die een goede positie bekleedden in de Surinaamse samenleving. Binnen die traditie werd de kwaliteit van de literatuur ondergeschikt geacht aan de eclatante positie die een persoon op politieke of andere gronden toebedeeld had gekregen, in welk geval hij deel was van de dynastie van Suriname. Enkele dynastieleden die hieruit voortkwamen waren Eddy Bruma, Ronald Venetiaan, Benny Ooft, Corly Verlooghen, Robin Ravales en Martinus Lutchman, die ondanks de benedenmaatse kwaliteit van hun verbale toebereidselen de Surinaamse literaire top-tien behaalden. Bea Vianen die met haar proza sterk tegen de streekromantraditie aangrensde kon de toets van de literaire kritiek toch doorstaan. Je moet in ieder geval niet te veel tijd steken in de vormaspecten en de psychologie van haar roman. Deze politieke gunning heeft het Surinaamse literaire landschap geen goed gedaan. Van Kempen gooide die hiërarchie om en bevoordeelde minderheidsgroepen. Ook als hun literatuur niet echt ‘top’ was. Van Kempens indeling komt overeen met het beginsel van gunning (niet zozeer de literaire argumenten gelden, als wel het feit dat je tot een minderheid behoort). Hierdoor is het Surinaamse gunningbeginsel niet verdwenen maar enkel van grondlegger veranderd en wel van één uit Brabant. Binnen de door Van Kempen geschapen Surinaams-hiërarchische structuur was het haast vanzelfsprekend dat na de dood van Helman anderen aan de top kwamen en dat de kwaliteitsnormen zouden veranderen. Deze ontwikkeling compliceerde de discussie over de Surinaamse literatuur aanzienlijk. Het leek er nu op alsof iedere ontwikkeling van Suriname en Surinamers onlosmakelijk verbonden zou blijven met het beginsel van gunning. Surinamers gebruiken graag de uitdrukking ‘je moet niet denken dat je hier automatisch en zonder iets goewweldig wordt.’ De kritische lezer mag mij terecht attaqueren met de solide vraag of Nederland consequent is bij de toepassing van enige aanwezige literaire criteria. De universiteit te Amsterdam kent sinds enkele jaren de leerstoel boekwetenschap waarvan de invoering hoofdzakelijk geïnspireerd werd door het gegeven dat de grootste literaire uitgeverij ervoor in de rij staat werk te willen uitgeven van een auteur die enkel faam heeft verworven door vaker op de televisie te verschijnen óf door diens/dier kanis te laten gebruiken als testbeeld. Hierdoor vraag je je af of Nederland net als Suriname niet een emotionele verzamelaar is van vermoedelijke kaskrakers . Het oncontroleerbare kun je makkelijk ondervangen door voorbeelden te geven van wat je verstaat onder goed of slecht. Zinledig zijn recensies tot op zekere hoogte altijd. Daar waar je mee bezig bent zijn interpretaties en evaluaties en die zijn per definitie subjectief. Nederlanders schijnen gewoon niet te snappen dat ook Surinaamse schrijvers zich overleveren aan fascinatie waardoor er een gevecht ontstaat tussen dat wat ze willen en dat wat ze kunnen. Hollandse literaire tijdschriften doen bij voorkeur dienst als een literair stamcafé in de vorm van hard copy en hebben daardoor ten opzichte van elkaar de onderscheidingsmarge van een blinde mol. Hun uniciteit hangt aan een kleine kring van vertrouwde auteurs, die het steeds hebben over een leestekentje meer of minder. Uit veiligheid bespreken Nederlandse critici werken die al goed in de markt liggen. Desalniettemin is de inferieure kwaliteit van het gemiddelde Surinaamse literaire werk niet goed te praten. Om te beginnen heeft de Surinaamse dichter bijvoorbeeld onvoldoende persoonlijkheid om zijn ideeën de moeite van het overdenken waard te maken. Hij/zij heeft niet het talent om die ideeën vorm te geven die op grond van “esthetische “normen aanvaardbaar zijn. De prozaschrijvers onder hen hebben geen eigen onverwisselbare stijl die een zekere mate van authenticiteit zou kunnen waarborgen. Zowel het Surinaamse gedicht als de roman is niet doortrokken van enige vormkracht. En vormkracht is in algemene zin een creatief fluïdum dat een boek uittilt boven de grauwe middelmaat. Tengevolge van dit technische euvel wordt de Surinaamse literatuur zelfs buiten de eigen landsgrenzen miskend. De vraag die nu rijst is of het terecht is dat literatuurargeloze Nederlandse recensenten Surinaamse schrijvers kwalificeren als beperkt in de keuze van hun thematiek. Volgens hen zouden hun werken doordrenkt zijn van pathetische thema’s zoals de zoektocht naar de wortels van het zelf, verscheurdheid en het leed van ouders en kinderen. Daarbij gaan ze voorbij aan het feit dat de Nederlandse roman zelf mank gaat aan dit euvel. In de jaren zeventig en tachtig hebben Nederlandse uitgeverijen en literaire tijdschriften er steeds hoogzwanger bijgelegen middels werktuiglijke publicaties van werken van Nederlandse auteurs waarin jeugdcomplexen werden afgeschreven en/of traumatische Jappenkampervaringen tot en met bittere herinneringen aan de Duitse bezetting. De huidige generatie heeft haar blikveld weliswaar drastisch verbreed maar kan zich moeilijk losweken van Hollandse pathetiek als homodrama’s, een verloren dierbare, verloren liefde en noem maar op. Dit was dan ook de reden waarom wijlen hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, Martin van Amerongen die wijlen Anil Ramdas als redacteur onthaalde en hem verder bij de NRC en De Bezige Bij onderbracht, eens opmerkte: “Je zou met een Nederlandse roman naar een onbewoond eiland moeten…”. In de loop der jaren zijn thema’s als migratie en historie flink gaan meespelen in de werken van Surinaamse schrijvers, zowel woonachtig in Nederland als in Suriname. Zulke thema’s waren reeds eerder manifest in werken van Astrid Roemer, Ellen Ombre, Bea Vianen, Cándani, Edgar Cairo en Leo Ferrier. In het werk van Edgar Cairo werkte het begrip van ‘het negerverdriet’ door in zijn gehele oeuvre. In de roman Atman (1968) van Leo Ferrier zijn de thema’s van de zoektocht naar identiteit en verscheurdheid rijkelijk vertegenwoordigd. Ferrier’s schrijverschap kwam tot bloei in een periode toen Belcampo en Hubert Lampo met hun magisch realisme een nieuw tijdperk inluidden in de Nederlandse literatuur . Ook in Ferrier’s werk zag je daar duidelijke trekken van terug. In zijn beschrijving van bepaalde situaties sloeg de koele realiteit eensklaps om in een irreële bijzonderheid.
Astrid Roemer, Ellen Ombre en Cándani schetsen in hun werk beelden van armoede, gefrustreerde verhoudingen tussen ouders en kinderen, migrantenproblemen en een desastreus politiek beleid.
Roemer behandelt in haar trilogie, Gewaagd leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1999) de zware problematiek van deze dekoloniserende samenleving en maakt daarbij gebruik van sterk symbolische motieven zoals dood, moord, zelfmoord, abortus en onvruchtbaarheid. Haar gevarieerde schrijftrant getuigt weliswaar van een behoorlijke taalvaardigheid, maar na lezing van haar literaire toebereidsel krijg je toch het gevoel dat je onderbedolven bent geraakt onder een massa gesmolten oude kaas.
Ombre en Roemer zien in de pluriforme samenleving en migratie de voornaamste oorzaken van potentiele stress bij personen en de de botsing van culturen, waarden en taal. Deze cultuurverschillen zijn meestal verweven met sociaal-economische ongelijkheid en gaan gepaard met sociale stereotypering en discriminatie van minderheidsgroepen. Migratie brengt veelal verlies met zich mee, zoals scheiding van gezin en familie, ontbinding van een sociaal netwerk en vermindering van maatschappelijke status.
In Cándani’s romans Oude onbekenden (2001) en Het huis van as (2002) is het drama in beide gevallen gefocust op de kleine wereld van gezin en familie. In Oude onbekenden brengt de hoofdpersoon, een jonge vrouw van Surinaams-Hindoestaanse afkomst vanuit Nederland, waar ze werkt en woont, een bezoek aan haar vaderland Suriname. Ze zoekt naar de oplossing van vragen over het gezinsleven in haar vroege jeugd. In haar herinnering werd dat leven bepaald door de eenvoud van het districtsleven, midden in de natuur.