Nessun problema. Vedremo.
Natuurlijk zijn Kees en Hein zeer vereerd als hun voorstelling Rousseau goed genoeg bevonden wordt om opgevoerd te worden in het Teatro Olimpico tijdens het Rousseau-festival in Vicenza. Maar ze durven zich niet teveel te verheugen voordat alles in kannen en kruiken is. En dat duurt. Eerst moeten ze de definitieve bevestiging afwachten. Daarna is het de kunst om aan geld te komen om het een en ander – dat is een understatement: er is heel veel geld, steeds meer geld nodig om alle ingecalculeerde en bijkomende kosten te dekken – te financieren.
Het duurt en tijdens dat duren moeten Kees en Hein alle zeilen bijzetten om zoveel mogelijk zelf het initiatief te houden. Ze dreigen links en rechts gepasseerd te worden door steeds weer iemand met ook weer zo’n nauwelijks van een andere te onderscheiden naam. Als ze niet oppassen blijft er ook van het toneelstuk zelf weinig over, want voordat je het weet wordt het evidentietheater à la Beckett en dat is nou net wat de heren niet willen. Rousseau mag nergens naar verwijzen. Niet naar historie. Niet naar biografie. Dat is volgens de heren de kracht van de voorstelling. Van de tekst en van de enscenering.
Nadat ze eerst vanuit Den Haag geprobeerd hebben de touwtjes in handen te houden, reizen ze af naar Vicenza om ter plekke poolshoogte te nemen. Dat afreizen gebeurt met medeneming van het hele decor, dat alleen in een forse vrachtwagen vervoerd kan worden.
Kees ‘t Hart laat Kees in Teatro Olimpico heel minutieus verslag doen van alle successen en tegenslagen – de tegenslagen zijn in de meerderheid – in de hoop dat hij en Hein alsnog uit de kosten komen. Teatro Olimpico mag gelezen worden als een subsidieaanvraag met terugwerkende kracht. Een verantwoording achteraf die verraadt dat Kees en Hein – laten we eerlijk zijn – een maatje te klein voor de klus zijn.
In die zin lijkt Teatro Olimpico op Het beeld van Goethe (2011), een novelle die Kees ‘t Hart schreef in opdracht van de Franeker Kunst Stichting. Daarin wordt – net als in Teatro Olimpico in twee etappes – verslag gedaan van een reis van mannen met een missie. In het geval van Een beeld van Goethe gaat het om het bezoek van twee heren die namens de Franeker Monumentencommissie naar Weimar afreizen om Goethe om toestemming te vragen voor het plaatsen van een replica van het beeld Der Stein des guten Glücks.
(Misschien zit er ook wel wat van Begroting in Teatro Olimpico. Ik kan dat niet controleren, maar die tekst ontstond – lees ik als ik de uitkomsten van een zoekactie check – in de tijd dat Kees ‘t Hart en Hein de Graaf in Leeuwarden samenwerkten in de Stichting Rousseau*.)
Eenmaal in Vicenza is het leed nog lang niet geleden. Dan blijkt dat het nog erger kan dan hun ergste vermoedens. De tekst in ingrijpend gewijzigd, de acteur moet dingen doen die niet stroken met de dramaturgische opvattingen van Kees en Hein, het decor past en mag niet (vergeet niet dat het Teatro Olimpico een monument van hout is, met alle brandgevaar van dien).
Het is dat de heren niet meer terug kunnen, dat zij zich al te zeer verheugen en zich al te diep in de schulden gestoken hebben, maar eigenlijk – dat zien zij zelf ook in – is het een hopeloze onderneming. ‘Nessun problema’ (geen probleem) en ‘vedremo’ (we zullen zien), Kees en Hein adopteren het fatalistische van de Italianen waarmee ze maken krijgen. Reflecteren op het eigen handelen doet Kees voor de vorm en voor de poen.
In Teatro Olimpico drijft Kees ‘t Hart de spot met van zichzelf overtuigde kunstenaars en even zo hardnekkig op hun strepen staande bobo’s, met een taalbarrière als extra complicatie. Dat levert een roman op die hilarisch is. Een roman met Beckettiaanse trekken, met Kees als goedgelovige, die zich uitput in voor een subsidieaanvraag niet ter zaken doende opsomming van feiten (en bijlagen). Dat is de satirische kant van Teatro Olimpico.
Kees ’t Hart maakt van Jean-Jacques Rousseau voor de gelegenheid ‘een banale verschijning’ – ‘onze Rousseau is een soort rondleider langs vanzelfsprekendheden’ – iemand van ‘toeval en aanleiding’, ‘er kwam bij hem geen reflectie aan te pas, of in ieder geval zo weinig mogelijk.’ Nooit geweten dat Rousseau het voorbeeld par excellence is van dé beroepsamateur (maar Kees en Hein kunnen er wat professioneel amateurisme ook wat van).
Het is goed om deze disclaimer in het nawoord niet over het hoofd te zien:
‘Laat er geen misverstand over bestaan: alle personages en instituten in deze roman zijn door mij bedacht, ook al komen ze soms voor onder hun bestaande namen. Alleen het Teatro Olimpico bestaat.’
Kees ’t Hart houdt zijn absurdisme, en Kees zijn naïviteit, tot het einde toe vol. Dat het werkt is een wonder (en de verdienste van Kees2).
* Op de site van de VPRO staat dit over de Stichting Rousseau (met het oog op een interview met Kees ’t Hart): ‘De Stichting Rousseau is in het leven geroepen om het subsidiekader te scheppen voor de opvoering van de toneelstukken, gebaseerd op de verhalen van ‘t Hart. Samenwerkingskader tussen hemzelf en zijn compagnon Hein de Graaf, kunstenaar, inrichter, heeft plaats binnen op het eerste gezicht onmogelijke projecten, maar wel vol van schoonheid en ontroering. Het stuk “Rousseau” is nu 5x gespeeld in Friesland, waar de medewerking tamelijk groot is.’
Leave a Reply