In Afscheid van mijn vader beschrijft Anna Mulisch een jaar na de dood van haar vader Harry de zitkamer waar zij de dag dat hij overlijdt zit en een poging doet een film te kijken:
‘Het was een kamer om in te lezen. Een kamer om te zijn. De stilte en de lucht leken die avond vervuld van de energie die mijn vaders lichaam aan het verlaten was, maar die bleef hangen in de ruimte, als laaghangende bewolking tussen de bergen. In Tibet is het gebruikelijk het lichaam gedurende drie dagen na de dood niet aan te raken of op een andere wijze te verstoren, omdat niet met zekerheid te zeggen is wanneer het bewustzijn het lichaam heeft verlaten.
De muren zijn bekleed met hout en canvas en voor het grootste deel aan het zicht onttrokken door boekenkasten. Een muur met Nederlandse fictie, een kast met boeken over kunst, schilderijen die door bevriende kunstenaars cadeau zijn gedaan en een gigantische spiegel in een rijk bewerkte, goudkleurige lijst.’
Ik weet nog dat ik toen ik Afscheid van mijn vader las – het staat in het Hollands Diep ( nr. 25, okt-nov 2011) – bleef haken aan ‘Een muur met Nederlandse fictie’, want over Harry Mulisch gaat het verhaal dat hij geen Nederlandse literatuur las. Een verhaal dat hij ongetwijfeld zelf de wereld in geholpen heeft, maar wanneer precies… (concreter dan Wikipedia kan ik het vooralsnog niet maken: Harry Mulisch ‘las naar eigen zeggen nooit veel literatuur, alleen het hoogst noodzakelijke om op de hoogte te blijven van collega-schrijvers. Hij zei dan ook van zichzelf: Ik ben een schrijver, geen lezer.‘)
Dat Mulisch een kast vol collega’s had, hoeft natuurlijk niet te betekenen dat hij het werk van die collega’s ook daadwerkelijk las. Vandaar dat ik toen ik het nieuwe nummer van De Boekenwereld: blad voor bijzondere collecties (jrg. 30, nr. 4) uit het plastic bevrijd had niet meteen aan de stukken over Arnon Grunberg begon, maar eerst doorbladerde naar De bibliotheek die Mulisch heet. Daarin doet Daan Doesborgh verslag van zijn ervaringen tijdens het inventariseren van de boeken in Huize Mulisch aan de Leidsekade.
Terwijl zes anderen zich in tweetallen stortten op de collecties ‘kunst’, Nederlandse literatuur’ en ‘buitenlandse literatuur’, krijgt Daan Doesborgh de rest toebedeeld: ‘Dan restten nog alle boeken die op tafel, op de grond en op andere meubels stonden.’
Het is zaak alle boeken nauwkeurig in kaart te brengen door ‘auteur, titel, plaats, uitgever, jaar, druk, soort, bijzonderheden en kast’ te vermelden.
Als ik afga op Daan Doesborgh dan hoorde de Nederlandse literatuur niet tot de meest intensief gelezen titels uit Mulisch’ bibliotheek. Ik ga er althans vanuit dat de her en der verspreid liggende exemplaren de boeken waren waar Harry Mulisch nog regelmatig naar greep. Er worden niet veel titels van Nederlandse schrijvers met naam en toenaam genoemd in De bibliotheek die Mulisch heet.
Daan Doesborgh noemt de 52 romans van Vestdijk die op een boekenplank boven het bed staan (‘de kloeke reeksen Goethe en Vestdijk leken haast onaangeraakt, alsof beneden de gebruiksexemplaren stonden en op deze plank de banden met een meer sacrale functie’) en Mandarijnen op zwavelzuur (‘Nu en dan maakte zich van ons een lichte opwinding meester, als een bijzonder boek tevoorschijn kwam. Mulisch’ exemplaar van Mandarijnen op zwavelzuur, met een persoonlijke opdracht van Hermans, is een tijdperk uit de literatuurgeschiedenis in objectvorm’).
Hij besluit zijn stuk met drie vondsten. Een stukgelezen exemplaar van The Da Vinci Code van Dan Brown (helaas: Mulisch zag het boek alleen maar in, het waren Kitty Saal en Menzo Mulisch die het met veel plezier lazen); deel V van de Verzamelde Werken van Multatuli (dat Mulisch in het boek aantekent in Multatuli een zielsverwant te hebben gevonden, duidt erop dat de affiniteit tussen Mulisch en Multatuli groter was dan voordien werd aangenomen) en drie titels over schrijven – How to write a short story, Fiction writers on fiction writing en De kunst van het korte verhaal: aangekocht tussen 1946 en 1949 – die van Harry Mulisch een net iets minder autodidactisch schrijver maken dan hij altijd heeft doen voorkomen.
Het stuk van Daan Doesborgh bevestigt dat Harry Mulisch zoals zijn oudste dochter Anna schreef inderdaad een kast vol Nederlandse fictie had. Heel veel wijzer word je van zijn stuk echter niet als het om Mulisch’ concrete belangstelling voor de moderne Nederlandse letterkunde gaat. Maar ik ga ervan uit dat het inventariseren van de bibliotheek van Harry Mulisch een hoger doel dient, dus wie weet vernemen we op een dag dat Mulisch niet alleen zijn Nederlandse klassieken kende, maar ook bijhield wat tijdgenoten en andere mindere goden schreven.
Daan Doesborgh says
Ik weet niet of iemand er erg in gaat krijgen dat ik een half jaar na dato op dit bericht reageer, maar soit. De collectie die wij hebben geïnventariseerd betrof de boeken die in het woonhuis van Mulisch stonden. Beneden in de werkkamer staat de handbibliotheek, die bij het schrijven werd gebruikt. Of dat alleen naslagwerken zijn of ook literatuur weet ik niet, want die collectie is nog niet in kaart gebracht. Wel weet ik dat de collectie boven veel boeken bevat die Mulisch in zijn jonge jaren aangeschaft heeft, en dat bovendien de meeste boeken (ook en vooral Nederlandse en buitenlandse literatuur) veelvuldig aantekeningen van Mulisch bevatten. Alle aantekeningen zijn gefotografeerd en worden in een database bewaard. Naar het eind van zijn leven toe las hij veel minder, maar blijkens de collectie is Mulisch gedurende het grootste deel van zijn leven en schrijverschap een nauwkeurig en kritisch lezer van een heel uiteenlopende verzameling boeken geweest.