Met de afdeling Bijzondere Collecties van de UvA heeft het Letterkundig Museum er een stevige concurrent bij. Niet alleen verzamelen ze in Amsterdam met succes wat schrijvers afscheiden, ze maken er net als in Amsterdam tentoonstellingen van.
Arnon Grunberg koos voor Amsterdam, en al tijdens Manuscripta in 2011 maakte Garrelt Verhoeven, hoofdconservator van de Bijzondere collecties, in een gesprek waaraan ook Vic van der Reijt en Reinjan Mulder – Grunbergs uitgevers – deelnamen, duidelijk dat hij grootste plannen met het verworven (bruikleen)bezit had. ‘Om te beginnen in 2014, twintig jaar na het verschijnen van Blauwe maandagen
Inmiddels in het 2014 en over een paar dagen wordt die aangekondigde tentoonstelling geopend. Met Ich will doch nur, dass ihr mich liebt wordt – twintig jaar na Blauwe maandagen – gevierd dat Arnon Grunberg 25 jaar schrijver is. Gerekend vanaf De dupe van Felix klopt dat. En De dupe van Felix geldt volgens Vic van der Reijt volgens Jos Wuijts – Grunbergs bibliograaf – als Grunberg prozadebuut, en De dupe van Felix is gedateerd: ‘mei 88 – januari ’89, Amsterdam’.
Vic van der Reijt zegt dat in Titaantje, een interview met Sytze van der Veen opgenomen in het deels aan Arnon Grunberg en het vieren van zijn ambtsjubileum gewijde derde nummer van de dertigste jaargang van De Boekenwereld, waarin op vrij voorbeeldige wijze aandacht besteed wordt aan wat zich in de Bijzondere Collecties van de UvA bevindt.
(In Serieuze Poging tot een Volledige Bibliografie van de Zelfstandige en Verspreide Geschriften van Arnon Grunberg waarin opgenomen diens Interview met mijn bibliograaf & In ieder mens schuilt een maniak (de eerste versie uit 1998) noemt Jos Wuijts De Machiavellist; Een verantwoording in zeven liederen. De beschuldigde spreekt (1990) nog ‘Dit échte debuut’.
In de advertentie van Antiquariaat Fokas Holthuis in De Boekenwereld wordt Het boek Johanna (1991) door de adverteerder als prozadebuut bestempeld.)
Het interview met Vic van der Reijt – waarin hij over de eerste ontmoetingen met Arnon Grunberg vertelt en hoe dat leidde tot Blauwe maandagen – is een van de zeven aan Grunberg gewijde stukken. Ook Reinjan Mulder – Grunbergs andere uitgever – komt aan het woord. Hij documenteert de aanloop naar de geboorte van Marek van der Jagt, en hoe zij beiden heel hard moesten werken om zowel Gstaad 95-98 en Monogaam op tijd klaar te hebben.
René van Stipriaan doet alsnog – nadat hem publicatie verboden werd in de aanloop van de Boekenweek in 1998 – een boekje open over het natuurlijk in het grootste geheim tot stand gekomen Boekenweekgeschenk De heilige Antonio.
(Om het leed enigszins te verzachten werd hem een interview aangeboden met Grunberg bibliograaf, waarna wist een van de redacteuren van Noordzee – daarvoor was de kopij bedoeld – ‘andere redactieleden wijs te maken dat die antiquaar Wuijts “helemaal niet bestond”, dat het interview dus een “mystificatie” was en dat het “schandalig” was dat dit voor waarheid in Noordzee was afgedrukt.’)
Cornelis Jan Aarts, hij leidt zo schrijft hij zelf aan locatiemanie, gaat Grunbergs schreden (en niet alleen de zijne) in New York na, en dan is er nog een voor iemand die ooit de illusie koesterde Arnon Grunberg volledig te verzamelen treurig makende overzicht van bijzondere overgaven, samengesteld door Sytze van der Veen, op basis van de bibliografie van, daar is ie weer, Jos Wuijts.
Het Grunberg-bal in De Boekenwereld wordt geopend door Arnon Grunberg zelf die in de vorm van een onvolledig overzicht van zijn loopbaan Voetnoten bij een tentoonstelling plaatst. Het is een stuk vol verzuchtingen over het vak, waarin Grunberg die zegt: ‘Ik heb mijn leven systematisch geïnstrumentaliseerd, dat wil zeggen in dienst gesteld van de literatuur’ zich afvraagt of het dat allemaal wel waard is geweest, nu hij constateert dat literaire productie in de afgelopen twintig jaar van middel doel is geworden.
‘Alle ambitie van de middenklasse, ook de ambitie die zich vermomt als literaire eerzucht, vertoont vroeg of laat de naargeestigheid van een kruidenier. De literaire wereld bleek niet minder kleinzielig dan de academische wereld of de diplomatieke dienst. Literatuur was vooral een troostprijs, die verliezer kreeg verzachtende omstandigheden aangeboden. Ik wil die aangename, verzachtende omstandigheden verder niet relativeren, maar gezeten op de Willemsparkweg 46 als oproepkracht van de Nederlandse Uitgeverij voor Handelsinformatie en Adresboeken had ik mij bij een literaire carrière iets anders voorgesteld. De schrijver als schepper van verzachtende omstandigheden, voor hemzelf en voor enkele lezers; dat had ik niet aan zien komen. Wat een succesvolle vlucht leek, lang heb ik een groot gedeelte van mijn leven in ieder geval zo beschouwd, was misschien een val.’
Heel erg Grunberg, deze ‘voetnoten’, zou ik zeggen.
Mijn belangstelling voor Arnon Grunberg begon toen ik in de krant las dat hij, zeventien jaar oud, een typemachine kreeg omdat hij met Koningin Frambozenrood een toneelschrijfwedstrijd van de Toneelgroep Amsterdam gewonnen had. Dat krantenknipsel moet ik nog ergens hebben… Voor wat het waard is.
De tentoonstelling Ich wil doch nur, dass ihr mich liebt is van 31 oktober 2014 t/m 1 februari 2015 te zien. De Bijzondere Collecties van de UvA zijn gehuisvest aan de Oude Turfmarkt 129 in Amsterdam.
Leave a Reply