Over het vertrek van Peter Terrin naar De Bezige Bij schreef ik direct na de bekendmaking een stuk dat sinds 25 maart 2013 op De Contrabas staat.
Wat ik onthouden heb van de uitreiking van de AKO Literatuurprijs 2012 is dat Peter Terrin – hij kreeg de prijs voor Post Mortem – iets aardigs zei over zijn uitgever. Omdat ik niet meer precies wist welke woorden hij koos, keek ik op internet het fragment nog eens terug. Nadat hij de jury gefeliciteerd heeft met haar goede smaak, bedankt hij zijn redacteur Peter Nijssen voor een decennium vertrouwen en samenwerken.
Nu De Bezige Bij deze week de komst van Peter Terrin bekend heeft gemaakt, klinken die woorden mij plots als een prelude op een afscheid in de oren. Maar dat kan ik me ook verbeelden. Wat ik mij niet verbeeld – en dan baseer ik me op de berichtgeving in de NRC – is dat de overgang niet tot ieders tevredenheid is verlopen.
Ik kan me de blijdschap van Peter Terrin goed voorstellen. Zijn droom is uitgekomen: ‘Ik schrijf nu een roman tegen de achtergrond van de Formule 1. In de Formule 1 is het net als in de literatuur: je hebt vier of vijf topteams, Red Bull, McLaren, enzovoorts, maar de coureurs uit die teams dromen er allemaal van om ooit voor het echte topteam uit te komen: Ferrari. Die droom komt nu in vervulling. Geen steigerend paardje maar een bezig bijtje.’
Ik kan me de teleurstelling van Peter Nijssen ook goed voorstellen. De Arbeiderspers publiceerde vijf van de zeven boeken van Peter Terrin, die debuteerde bij Veen. Pas vanaf zijn voorlaatste roman – De bewaker – kwam de echte aandacht. Na tien jaar zaaien gaat een ander nu oogsten. Zo zal het bij De Arbeiderspers voelen.
Dat is best een puntje: investeren in een auteur doe je in de hoop en met de verwachting dat die investering zo niet meteen dan toch op termijn lonend is. Tot voor kort was dat een aanvaardbaar risico. Tot voor kort kozen schrijvers en uitgevers onvoorwaardelijker voor elkaar dan tegenwoordig.
Voor Peter Terrin is De Bezige Bij de Ferrari onder de uitgevers. Niet vergezocht voor iemand die schrijft aan een roman over de Formule 1 – wel vind ik persoonlijk het zinnetje ‘Geen steigerend paardje maar een bezig bijtje’ te tweets voor een officiële verklaring.
Denkend over zaaien en oogsten – er moet toch een manier zijn om meer dan het huidige modelcontract van de Vereniging voor Letterkundigen dat doet in te spelen op de mobiliteit van schrijvers – kwam ook ik bij een sport uit. Niet bij de Formule 1, want daar moet je als coureur heel veel geld meebrengen om op een stoeltje te mogen zitten (zover zal het in de literatuur waarschijnlijk nooit komen), nee: ik kwam uit bij het voetbal waar transfersommen en opleidingsvergoedingen de waarde van een speler en de bijdrage van een club aan die waarde in klinkende munt uitdrukken.
De vergelijking tussen literatuur en voetbal gaat op een heleboel punten mank. De werkrelatie tussen club en speler is een totaal andere dan die tussen uitgever en schrijver; een voetballer weet voor het eerste balcontact wat hij gaat verdienen, een schrijver moet maar afwachten of hij loon naar werken gaat krijgen; een voetballer is financieel niet afhankelijk van zestien miljoen bondscoaches met een mening, een schrijver wel van de smaak en welwillendheid van potentiële lezers.
Wat niet verschilt is dat het de bedoeling is dat een club/uitgever bijdraagt aan het beter worden – kwalitatief en kwantitatief – van een speler/schrijver. Wat ook niet verschilt is dat spelen voor een grote club/uitgever de belangstelling van andere grote clubs en belangrijke uitgeverijen aanwakkert.
In het voetbal hebben ze daar iets op gevonden: via de opleidingsvergoeding profiteren clubs die voor een belangrijk deel verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van het talent van een speler – bij een internationale transfer komt vijf procent van de transferwaarde terecht bij de club(s) waar een speler tussen zijn twaalfde en drieëntwintigste speelde – financieel mee van lucratieve contracten die later in een carrière gesloten worden.
Dat idee vind ik sympathiek. Maar is het te vertalen naar de literatuur. In de voetballerij is er sprake van contracten voor bepaalde tijd. Vertrekt een speler tussentijds, dan moet zijn nieuwe club de oude een transfersom betalen die behoorlijk kan oplopen. Dient de speler zijn contract uit dan is hij transfervrij en mag hij gratis en voor niks weg en hoeft hij het met zijn nieuwe club alleen maar eens te worden over persoonlijke voorwaarden.
Zo gaat het in het boekenvak niet. Veel schrijvers tekenen een contract voor één boek, en daarna zien schrijver en uitgever wel weer. Zonder tegenbericht gaat een uitgever er vanuit dat ook het volgende boek van een schrijver daar verschijnt terwijl een schrijver daar al heel anders over kan denken – op dat punt ging het mis tussen Peter Terrin en De Arbeiderspers. Heeft een schrijver geen voorcontract getekend en geen mondelinge toezeggingen gedaan, dan is hij vrij om zijn boek elders onder te brengen.
Het ontbreken van contracten met een lange looptijd en de relativiteit van literair succes (waar meet je dat werkelijk aan af: bewezen kwaliteit zegt niet noodzakelijk iets over de economische waarde van een schrijver) hoeft een opleidingsvergoeding niet in de weg te staan. De duur van de samenwerking, het aantal contacturen, financieel rendement (opbrengst – kosten), verkoopcijfers, nominaties en bekroningen kunnen als richtlijn gelden.
Ik weet niet wat in dit geval Peter Terrin waard is, maar voor in dit geval De Bezige Bij is hij waardevol genoeg om hem toe te voegen aan hun fonds. Anders dan in het voetbal hoeft hij bij zijn nieuwe club zijn plaats in de basis niet te bevechten en loopt hij niet het risico om op de reservebank te belanden. De vraag is wel of er een kritische massa bestaat: hoeveel schrijvers kan een uitgever maximaal begeleiden zonder dat de kwaliteit en het rendement daaronder leiden?
Overigens: zoals er uitgevers zijn die na het vertrek van een auteur met lege handen staan, zo zijn er ook schrijvers die gedwongen worden te vertrekken omdat ze niet genoeg meer opbrengen en uitgevers die tot in lengte van jaren kunnen teren op (de inkomsten uit vertalingen en nevenrechten van) een kassucces en alleen daarom al blij zijn dat een schrijver blijft.
Literatuur is niet alleen maar kunst. Literatuur moet lonend zijn. Dat zal – dat moet – zichtbaar worden in de afspraken die er tussen uitgevers onderling en uitgevers en schrijvers (en vice versa: het initiatief ligt vanzelfsprekend bij een van beide partijen) gemaakt worden. Contracten, transfersommen en opleidingsvergoedingen: het is een manier om tegen de ontwikkelingen aan te kijken.
Leave a Reply