Als straks alle exemplaren van de Nederland Leest-editie van Een vlucht regenwulpen zijn uitgevent, is ze twee miljoen keer over de toonbank gegaan. Ze is Marijke Nagtegaal-Reedijk, de vrouw naar wie Maarten ’t Hart Martha modelleerde.
Buiten de spotlights kreeg zij op 7 september 1978 het eerste exemplaar. ‘Voor Marijke, de enige figuur die geheel naar waarheid in dit boek geportretteerd is’, schreef Maarten ’t Hart er bij wijze van opdracht in.
‘Nu er iemand naar haar toe komt na een tip van iemand uit de naaste omgeving’ is Marijke Nagtegaal voor een keer bereid ‘te vertellen wat het voor haar heeft betekend, personage te zijn in een van de populairste naoorlogse Nederlandse romans.’ Die iemand die naar haar toe komt, is Arjen Peters (wie de tipgever is vertelt het verhaal niet). Zijn versie van Marijke Nagtegaal stond het afgelopen weekend onder de titel Maartens muze in de Volkskrant.
‘Alles is waar’, zegt Marijke Nagtegaal in Maartens Muze, maar ook: ‘Maar ja, mijn betekenis voor deze roman is natuurlijk beperkt.’
Maartens Muze is een raar verhaal. Het staat bol van de afstandelijkheid. In die zin is er sinds Marijke Reedijk en Maarten ’t Hart op dezelfde school zaten niets veranderd. Marijke was en is onbereikbaar en zij voelde en voelt niets voor Maarten ’t Hart. Voor Een vlucht regenwulpen is dat volgens Marijke Nagtegaal maar goed ook:
‘Hij was eenzelvig en ik geremd. Hij heeft wel geprobeerd contact te maken, maar dat was heel schaars en onbeholpen. Misschien komt het juist daardoor, ben ik later gaan denken., dat ik die indruk op hem heb kunnen maken. Als ik een keer op Maarten was toe gestapt en had gezegd: “Zullen we een keer uitgaan?”, dan zou die hele spanning uit de roman zijn weggevallen. Het is heel belangrijk geweest voor de literatuur dat het tussen ons niks werd’,
waarmee wat ze even daarvoor over haar betekenis heeft gezegd weerlegd is.
Misschien is de manier waarop Marijke Nagtegaal-Reedijk reageert de enig juiste. Want een personage, dat ben je nooit zelf. Zelfs niet als karakter en belevenissen direct aan de werkelijkheid ontleend zijn.
Ik weet hoe het voelt om voor een ander onherkenbaar in de literatuur te figureren – de gemiddelde lezer heeft immers geen idee dat jij bestaat – terwijl je zelf niet om het feit heen kunt dat bent, maar dan voorzien van een aantal (on)aangename trekken waarvan jij dan weer weet dat ze een ander toebehoren of volledig verzonnen zijn. Ik ben zelf ooit in het belang van de literatuur van geslacht veranderd (al kan het ook zijn dat de schrijver in kwestie zich niet meer herinnerde wie precies aanwezig was toen haar hond onbedaarlijk moest poepen.)
Vorige week at ik bitterballen met iemand die een hoofdrol heeft in een Nederlandse roman. Als zij dat tijdens een van onze eerste ontmoetingen niet zelf ter sprake had gebracht, zou ik niet op het idee gekomen zijn. Ik geloof dat zij zichzelf juist heel erg herkent in het personage dat ze geworden is. Ik ken haar nog niet goed genoeg om dat te kunnen beoordelen. Maar het lezen van die roman zal nooit meer hetzelfde zijn.
Bescheidenheid siert wie literatuur geworden is. Maar ondertussen voel ik er veel voor om een genootschap op te richten. Een genootschap van mensen die beginnen te glimlachen als ze het zinnetje ‘elke overeenkomst met bestaande personen berust op louter toeval’ lezen. Omdat ze weten dat het niet waar is. Omdat ze denken (of zeker weten) dat zij het zijn.
Leave a Reply