Armando en Cees Nooteboom verkeerden regelmatig en vaak voor langere tijd in Berlijn. Bij het vorige lustrum van de val van de Muur – vijf jaar geleden dus – werd wat zij over die stad schreven gebundeld. Trudie Favié stelde Berlijn samen op basis van Armando’s bundels Uit Berlijn (1982), Machthebbers (1983) en Krijgsgewoel (1986). Berlijn 1989-2009 bevat Berlijnse notities van Cees Nooteboom die voorheen verspreid stonden, maar ook nieuwe stukken.
De een (Armando) werd geboren in 1929, de ander (Cees Nooteboom) in 1933. Je zou zeggen dat die paar jaar die Armando (85) en Cees Nooteboom (81) schelen te verwaarlozen zijn, maar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak was Armando elf en Cees Nooteboom zeven. Op die leeftijd is vier jaar een significant verschil.
Dacht ik toen ik Berlijn en Berlijn uit had en een verklaring zocht voor de totaal verschillende boeken die het zijn. In beide speelt de geschiedenis een belangrijke rol, maar Armando en Nooteboom treden die geschiedenis totaal verschillend tegemoet.
Armando
Armando lijkt alles wat hij ziet en hoort te relateren aan de Tweede Wereldoorlog. Bij iedereen van een zekere leeftijd vraagt hij zich af aan welke kant hij/zij stond toen dat er toe deed. Behalve personen eisen plekken een hoofdrol op in zijn stukken. Want ook plekken gaan niet altijd vrijuit. Armando is de man die ‘schuldig landschap’ aan de taal heeft toegevoegd.
Als het moet kan Armando heel boos en bezitterig worden:
‘Hoe langer de oorlog geleden is, hoe meer men zich ermee bemoeit. Iedereen bemoeit zich met de oorlog en dat is een groot ongemak. Iedereen zit er met z’n vingers aan, ik zou er graag niks meer mee te maken willen hebben. De oorlog is beduimeld en bezoedeld, als is het de vraag of een oorlog bezoedeld kan zijn.
Je moet niet vreemd opkijken als er eerdaags iemand die na de oorlog geboren is met z’n oorlogsherinneringen komt, het zou me niets verwonderen. Er wordt zelfs aangenomen dat zij die na de oorlog geboren zijn meer van de oorlog af weten. Ik ken in Nederland een oudere dame, ik groet haar bij dezen hartelijk, die met enige bezorgdheid het moment afwacht dat er tegen haar gezegd wordt: mevrouw, u kunt er niet over meepraten, want u hebt het meegemaakt’,
(uit: Gedoe, oorspronkelijk in: Krijgsgewoel)
maar in een ander stuk – Jeugd, uit: Machthebbers – geeft hij heel ruiterlijk toe dat het praten met iemand die na de oorlog geboren is mogelijk is. Armando kent zijn tekortkomingen.
‘Ik moet niet zo zeuren. Ook niet over het schuldige landschap. Wat nou schuldig. Omdat het onberoerd bleef bij al die menselijke slagvaardigheid? Ze moeten elkaar toch ergens raken. Dan maar in een mooi bos.’
(uit: Groβbürgerlich, oorspronkelijk in: Machthebbers)
en fascinaties:
‘Ik kocht oude foto’s en ging de plekken vergelijken. Ik was voortdurend op zoek naar plekken. Ik wil dat niet meer. Het moet maar es afgelopen zijn. Het protest tegen de tijd is een verdwaald protest.’
(uit: Schoonheid is niet pluis oorspronkelijk in: Uit Berlijn)
In zekere zin maakt Berlijn het beste en het slechtste in Armando los. Berlijn bezit een overdosis geschiedenis en dat nodigt uit tot oordelen. Maar Berlijn is niet alleen maar een stad op de breuklijn van de geschiedenis. Berlijn hoeft het niet alleen van het verleden te hebben. En met dat heden waarin zich op het ritme van de seizoenen tal van veranderingen voltrekken kan Armando ook heel goed uit de voeten. Voor Armando heeft alles een ziel.
Ik mag hem wel. Om de man van taal die hij is.
Wat ik het meest bewonder is niet dat hij geen blad voor zijn mond neemt, maar dat hij het gesprek aangaat. Dat hij de vragen durft te stellen waardoor mensen met hun verleden en de geschiedenis geconfronteerd worden.
Dat durf ik niet. Ik kijk liever de kat uit de boom.
Cees Nooteboom
Berlijn 1989-2009 van Cees Nooteboom is een heel ander boek dan Berlijn van Armando. Meer dan Armando lijkt Nooteboom zich bewust van de invloed van de continuïteit van de tijd – verleden, heden en toekomst – op de stad waar hij weliswaar geen passant is, maar waar hij minder thuis is dan Armando.
De discontinuïteit in zijn eigen biografie heeft hem
‘de mogelijkheid gegeven om reizend en denkend zelf een leven te verzinnen, en daarbij nog iets anders, het heeft me opgescheept met een fascinatie voor het verleden, voor verdwijning, voor vergankelijkheid, voor memoires en ruïnes, voor de oudheid, voor alles wat samengevat wordt onder het woord “geschiedenis”.’
Hoewel Berlijn 1989-2009 begint met de een grensoverschrijding in 1963 staat het hele boek in het teken van de val van de Muur en wat dat betekent en gaat betekenen.
Cees Nooteboom was erbij toen de Muur viel. Hij realiseert zich dat hij de geschiedenis mee-maakt, iets dat eigenlijk niet kan, behalve in Berlijn:
‘Geschiedenis hoort iets te zijn dat al gebeurd is, niet iets dat gebeurt. Wie denkt dat hij geschiedenis maakt kan zijn hoofd niet bij de werkelijkheid houden, maar in een stad die verzadigd is van tekens uit het verleden, van bedachte standbeelden en toevallige kogelgaten, van geschonden zuilen naast hele zuilen, die zich laat lezen als één grote stenen herinnering, die elke dag aan haar rol van vroeger en nog vroeger herinnerd wordt, kan zich niet onbevangen in het nu bewegen.’
Berlijn 1989-2009 zit vol verplaatsingen. Letterlijke, omdat Nooteboom regelmatig bezigheden buiten Berlijn heeft, maar ook figuurlijke: Cees Nooteboom leest, studeert, raadpleegt vrienden en kijkt kunst om afstand te nemen en zo beter te begrijpen wat hij waarneemt.
Want zijn Berlijnse notities zijn verre van vluchtig en vrijblijvend. De delen afzonderlijk – Berlijnse notities I, II en III – maar ook het geheel – Berlijn 1989-2009 – zijn heel zorgvuldig gecomponeerd. Waarnemingen mogen dan de basis zijn, het eindresultaat is een vertelling, waarin de auteur nadrukkelijk aanwezig is, zoals de stad nadrukkelijk in hem aanwezig is:
‘Allemaal heel normaal, behalve dat Berlijn geen normale stad was, en het voor degene die in dat bewogen jaar 1989 daar gewoond heeft ook nooit meer worden kan. Ik raak het niet meer kwijt, de dubbele scheidslijn, die tussen twee politieke systemen, en die tussen twee tijdperken.’
De auditeur en de voyeur
Ik dacht dus dat de vier jaar die Armando en Cees Nooteboom schelen een verklaring zijn zou kunnen zijn voor die twee verschillende boeken die ik net gelezen had. Maar ik kom daarop terug, ook al realiseer ik me dat oorlog voor een jongetje van zeven een spannend avontuur kan zijn en voor een jongen van elf al niet meer.
Armando en Nooteboom verschillen als mens en als schrijver. Wat Armando voor schrijver is, daar laat Cees Nooteboom zich in Berlijn 1989-2009 over uit, als hij op 9 maart 1990 met Armando aan de :
‘In de literatuur heb je twee soorten schrijvers, voyeurs en auditeurs. Armando, met wie ik deze korte reis maak, is een auditeur, ook met dat een beetje strenge, juridische dat bij dat woord hoort: ik zie hoe hij een innerlijk protocol van dat gesprek maakt, van de woede om veertig jaar verloren tijd, het schelden, het wijzen naar de overkant.’
Ik had gehoopt dat hij vervolgens zou zeggen dat hij de voyeur is, en net zo to the point een beschrijving van dat type schrijver zou geven. Maar nee, hij gunt me alleen die twee woorden: ‘ik zie’.
Ik ga naar Berlijn en ik neem mee
Stel dat ik zou mogen kiezen en een van beide heren mee zou mogen nemen naar Berlijn…
Met de directheid van Armando zou ik me geen raad weten. Ik zou voortdurend op mijn hoede zijn. Maar met hem zou ik wel de plekken van belang ondergaan.
Met Cees Nooteboom zou ik het wel kunnen vinden. Ik ben leergierig genoeg en zijn blik kan ik volgen.
Maar ik kan natuurlijk ook alleen gaan en thuiskomen met mijn Berlijn.
Leave a Reply