Hoezo afwezig? In bijna elk boek van Adriaan van Dis zit zijn moeder.
‘De grote afwezige in de romans van Adriaan van Dis treedt uit de schaduw. Ik kom terug is een tragikomedie over een bizarre moeder, een hunkerende zoon en het huiveringwekkende machtsspel dat zich tussen beiden ontwikkelt’,
zo kondigde zijn uitgever een half jaar geleden de komst van Ik kom terug van Adriaan van Dis aan, en toen dacht ik dus: Hoezo afwezig? In bijna elk boek van Adriaan van Dis zit zijn moeder.
Ooit…
‘Waarom liep je de kamer uit als hij sloeg?’
Die zin zocht ik. Ik dacht dat die zin in Tropenjaren (1985) stond, maar daar zocht ik tevergeefs. De zin staat in Indische duinen (1994). Toen ik die zin voor het eerst las dacht ik: als ze er niet meer is, dan komt Adriaan van Dis daar vast en zeker op terug. Als zij er niet meer is, zal hij zich eindelijk vrij voelen ook over haar te schrijven zoals hij over zijn vader schreef.
Die roman is er nu: Ik kom terug. Een roman waarin een moeder de hoofdrol speelt. Een moeder die lijkt op de moeders die Adriaan van Dis tot nu toe ten tonele voerde. Niet noodzakelijk zijn moeder, maar iemand die zijn moeder voor moet stellen. Zoals de vader die veelvuldig in het werk van Adriaan van Dis voorkomt ook de projectie van een vader is.
Hoewel zijn vader tot nu toe een veel prominentere rol speelt is zijn moeder zeker niet afwezig. Al een heel oeuvre lang is zij haar eigen excentrieke zelf. Een vrouw die vanuit de coulissen op haar manier dominant is.
Ik kom terug
Met het einde in zicht wil de moeder in Ik kom terug haar levensverhaal wel prijsgeven aan haar schrijvende zoon. Mits hij bereid is haar dood te bespoedigen. Honderd worden hoeft voor haar niet (maar dat is ze al bijna). Zodra zij het eens zijn over de voorwaarden, verliezen de ontmoetingen tussen moeder (hulpbehoevend) en zoon (mantelzorgend) hun vrijblijvende karakter. De waarheid boven tafel krijgen, blijkt een hachelijke onderneming.
De moeder heeft een turbulent leven achter de rug – dochter van een Brabantse grondbezitter, een (kamp)verleden in Indië, kinderen van meer dan één man en dochters die haar voorgingen in de dood (wie nu denkt: daar weet ik alles van… er is meer, en om dat meer gaat het in Ik kom terug) – en ziet haar kans schoon alles nog een keer in geuren en kleuren te vertellen. Er is maar weinig nodig om haar tot een verhaal te verleiden.
De zoon heeft een eigen agenda: hij wil nu eindelijk wel eens weten hoe het werkelijk zit, en hij wil genoegdoening voor het feit dat zij zijn leed niet bestreed. Hij pendelt tussen zijn houten huis in de Achterhoek en het ‘rusthuis’ in het westen waar zijn moeder woont. Reistijd is werktijd, want onderweg vindt het verwerken plaats in de vorm van autodromen en liedjes: gedichten die als proza ogen.
Hij pendelt tot het tijd wordt om zijn intrek in de gastenkamer neemt.
Voor het eerst in haar leven lukt het de moeder niet meer de schijn op te houden en haar gebreken te verbergen. Haar leven was geen successtory. Haar rol in het gezin geen grootmoedige.
Haar zoon confronteert haar met niet met elkaar strokende versies van verhalen. De zoon spaart zijn moeder niet.
En ondertussen moet er ook nog gestorven worden. Om dat mogelijk te maken, komt ook haar enige nog in leven zijnde dochter over. Zij neemt de zorg over en maakt een einde aan de tactiek van verdeel en heers. Het versterven krijgt vorm.
Zelf noemt Adriaan van Dis Ik kom terug een boosaardig boek. Het is waar, de zoon laat zijn moeder van haar minst voordelige kant zien (in de disclaimer dekt de schrijver zich in: ‘En mijn moeder? Lijkt ze op de vrouw zoals anderen haar hebben gekend? Ik schrijf over de indruk die zij op mij heeft achtergelaten’), maar confronterend is misschien een beter woord.
Neemt niet weg dat de zoon boos is en zijn moeder ter verantwoording wil roepen:
‘Waarom liep je de kamer uit als die gek met het schuim om z’n bek het behang van de muren trok? Zag je mijn blauwe plekken nooit? Waarom smeerden je dochters ‘m zo snel naar het buitenland? En die sterren, dat gewichel… Waarom die kapstok der krankzinnigen? Maar ik hield mijn mond. Ik wilde haar geen pijn doen, nog niet.’
Maar hij houdt ook zichzelf een spiegel voor. Ook voor hem is eerlijk zijn een opgave.
Het is zoals de moeder zegt. Wie wroet maakt verhalen los. In een verleden en in een tuin liggen verhalen voor het oprapen.
Alle moeders in het werk van Van Dis lijken op elkaar. Hun levens zijn getekend door dezelfde gebeurtenissen. Ze kunnen heel goed wegkijken, definiëren waarheid op hun eigen wijze en allemaal hebben ze een hang naar het esoterische.
Aanvankelijk overheerst het alternatieve. In Nathan Sid (1983) is Ma Sid nog een voornamelijk liefdevolle, zorgzame moeder die zich om haar ziekelijke zoon bekommert door hem langs antroposofische weg weerbaar te maken.
Ma Sid vertrouwt haar horoscopen. Dat zoon Nathan allergisch is (van aardbei krijgt hij bijvoorbeeld kriebels), staat in de sterren geschreven. Zijn opvoeding staat noodgedwongen in het teken van zuivering.
In Van hoog tot laag – dat staat in Casablanca (1986) – komt een moeder voor die in reïncarnatie gelooft: ‘Mijn moeder, die de dingen graag groot ziet, zegt: “Je bent in je vorige leven New-Yorker geweest.” ’
(Let wel: zowel Nathan Sid als de stukken in Casablanca dateren uit de tijd dat Adriaan van Dis journalist was en bij NRC Handelsblad werkte.)
Tropenjaren
Dat ik de zin – ‘Waarom liep je de kamer uit als hij sloeg?’ – die ik zocht in het toneelstuk Tropenjaren (1985) dacht te vinden, is wat mij betreft niet zo vreemd. Ik vond
‘MEVROUW MOL,
moeder van PAUL en VIC, de onschatbare leeftijd tussen zestig en zeventig. Een lieve dame, niet geheel van deze wereld. Elegante verschijning. Zomers complet. Roze zomerhoed, rode koffer op wieltjes, forse handtas. Een enkel antroposofisch sieraad. Halfhoge hakken. Gekrulde haren’,
namelijk helemaal geen lieve dame. Bij de eerste kennismaking in 1985 al niet, maar de aversie werd groter naarmate er meer boeken van Adriaan van Dis verschenen. Voor mij is mevrouw Mol de oermoeder in het oeuvre. In Tropenjaren neemt Adriaan van Dis de moeder niet in bescherming.
Vanaf het moment dat mevrouw Mol het appartement op Manhattan betreedt waar zoon Paul (de keurige) woont en zoon Vic (de aanstootgevende) logeert, legt zij iedereen haar wil en normen op.
Maar dat is bijzaak. Ernstiger is dat zij haar zonen willens en wetens informatie over hun afkomst onthouden heeft, waardoor zij ten onrechte als halfbroers door het leven gaan, en elkaar het leven onnodig zuur hebben gemaakt.
De waarheid achterhouden deed ze volgens eigen zeggen:
‘Omdat ik dat beter vond voor Paul. Ik wist dat er iets verschrikkelijks was gebeurd. Die avond was je zo bang. Je had koorts en als je maar de schaduw van je vader zag, verborg je je gezicht in mijn armen. Dacht je dat het me niet opgevallen was dat je hem daarna nooit meer pappie noemde. Je vader was zo geschrokken van zichzelf. Ik wist dat hij duivelse trekken had. Maar ik voelde me ook tot hem aangetrokken. Hij was een man die geen grens kon trekken tussen fantasie en werkelijkheid.
Denk niet dat ik het hem vergeven heb. Ik had je later willen vertellen dat die mooie achternaam niet werkelijk bij je hoorde. Later als je ouder was, maar ik kon het niet. Ik dacht dat je hem nog meer zou gaan haten en ook jezelf misschien en mij.’
Haar man tot de orde roepen en de wacht aanzeggen, ging haar schijnbaar te ver. De consequenties van die daad kon ze niet, of juist heel goed, overzien.
Indische duinen
Ook de moeder in Indische duinen (1994) laat veel gebeuren. Zoveel dat de zoon uiteindelijk niet onder de vraag naar het waarom van het wegkijken heen kan.
Het blijft in Indische duinen dan ook niet bij die ene zin die mij deed vermoeden dat er ooit een heel boek aan een moeder gewijd zou worden. Met enige schroom dringt de zoon boven een bord spaghetti aan op een verklaring:
‘Waarom liet je me in de steek? Het antwoord moest boven tafel komen, mijn geduld raakte op, ik was gehaast en ongedurig. Moe van de tocht en de emotie, de rekening al op het schoteltje, veranderde ik mijn vraag in een constatering: “Volgens mij was je bang voor hem.”
“Hoe kom je erbij?” riep ze verontwaardigd uit. “Ik was zelf een driftkikker. Als hij weer eens tekeerging zei ik: ‘Als het je niet bevalt, daar is het gat van de deur.’ Dat zei ik gewoon.” Ze kneep in de steel van haar vork en trok het gezicht dat bij deze kranige woorden hoorde.’
Ik zou de moeder in Indische duinen niet afwezig willen noemen. En de zoon die Indische duinen optekent niet boosaardig.
Aan het eind van de roman als de moeder net een dochter begraven heeft, neemt hij afstand en recapituleert hij een deel van haar leven vanuit haar perspectief. Daaruit dit:
‘Ze was geoefend in afscheid nemen. Niet dat het geen pijn meer deed, maar het hoorde zo bij haar bestaan. Haar moeder verdween al op haar vierde uit haar leven, gestorven bij de geboorte van haar broer. Die jongen kon geen goeddoen in zijn vaders ogen., hij werd vol verwijten opgevoed en zíj stond ertussen. Ze was moeder, zuster en scheidsrechter tegelijk, aan verdriet kwam ze niet toe. Die gebeurtenis had haar gevormd: je kon wel veel van mensen houden, maar ze konden ook zo weer uit je leven verdwijnen. Je had het niet zelf in de hand, zo werd je op de proef gesteld. Karma, dat was je lot, de grote lijnen lagen vast. Daar geloofde ze heilig in en zag ze er niet genoeg bewijzen voor?’
(Nu ik Ik kom terug gelezen heb, valt me op dat Adriaan van Dis ook in Indische duinen eindigt met het beeld waarmee hij begint – in Ik kom terug is dat de beginzin, in Indische duinen golven gezien door een raampje.)
Familieziek
Na Indische duinen duurt het tot 2002 voordat de familie opnieuw haar opwachting maakt. Familieziek begint met een moeder die de zaak maar meteen op scherp zet:
‘ “Nog één keer en ik pak mijn koffers,” zegt moeder en ze stormt de zitkamer uit. Op de gang bedenkt ze zich: er is geen volgende keer. “Ik ga nu!” schreeuwt ze, “hoor je dat, nu!” Ze slaat met de deuren, trekt met veel kabaal een koffer onder haar bed vandaan, opent de roestige sloten, trommelt het stof eruit – een knoop valt op de grond, een paar vergeten menukaarten. De klerenkast zwaait open… daar gaan haar blouses, jurken, rokken, hemden, vest, nylons, sokken, haar bontje… Ze pakt voor winter en zomer. En de paperassen gaan mee, haar geheime spaarbankboekje. Ze pakt voorgoed.’
Dat is maar schijn. Al snel blijkt dat het nooit haar bedoeling was om de deur definitief achter zich dicht te trekken. Ze probeert het nog een keer, deelt ze terwijl ze met haar dochters een ‘eiland van vrouwen’ vormt mee, ‘ “En ik doe het alleen voor jullie, als je dat maar weet,’ zegt ze tegen wie het maar horen wil.’
Die woorden raken vooral de jongen die in Nathan Sid en Indische duinen – twee eerdere versies van hetzelfde familieverhaal – nog Nathan heette en nu naamloos is en derde persoon enkelvoud (net als in Nathan Sid). De jongen doet in het gezin voor spek en bonen mee. Hij is Assepoester in een familie die verdeeld is in twee kampen: moeder en de meisjes versus meneer Java en de jongen.
Nu ze in gescheiden werelden wonen, hoeft moeder niet alles van meneer Java te slikken.
Moeder en zoon zijn ze niet, maar ze zouden het zomaar kunnen zijn: journalist Sebastiaan Lepel en mevrouw La Tour uit De rat van Arras (1986) die samen naar Arras gaan omdat zij zeker weet dat zich daar een van haar vorige levens heeft afgespeeld.
Onderweg en in Arras trakteert zij hem op het ene na het andere verhaal. Ook over haar leven in het heden. En dat leven vertoont veel overeenkomsten met de levens van de moeders in het oeuvre van Van Dis.
Sebastiaan Lepel hoort al die verhalen geduldig aan, en denkt er het zijne van. Maar schuldig voelt hij zich wel als mevrouw La Tour nog voor het eind van de rit volslagen van slag is, bij thuiskomst opgenomen wordt. Diagnose: oorlogstrauma.
‘Arras knaagt. Wat heb ik fout gedaan. Te veel gezwegen? Te veel aan een eigen verhaal gedacht en te weinig aan de gevolgen? Ik zou haar graag willen zien. In mijn hand gloeit de lapis lazuli.’
Meer dan de moeders en zonen in het werk van Adriaan van Dis lijken Sebastiaan Lepel en Maria La Tour op de moeder en de zoon in Ik kom terug.
Ze gedijen in hun voorwaardelijke relatie. Tot elkaar veroordeeld vanwege een missie. Ontslagen van de plicht moeder en zoon te zijn.
Een verre van afwezige moeder
Afwezig is ze dus niet, maar vergeleken met zijn vader komt zijn moeder er tot nu toe bekaaid af. Ook kwalitatief. Sinds zijn dood heeft Adriaan van Dis de (schrijf)tijd gehad om zich te verzoenen met zijn gekke en gewelddadige vader. Dat lees je. Zover is hij met zijn moeder nog niet. Zij is pas vierenenhalfjaar dood.
Maar hij zoekt, en de zonen in zijn boeken zoeken, toenadering. Het slot in Indische duinen is niet de enige passage waarin hij haar een hand reikt.
In Familieziek mag moeder haar kant van het verhaal vertellen in moeder besluit – een monoloog. In zekere zin is die tekst – een levensloop in kort bestek, maar alles wat deze moeder gemeen heeft met de andere moeders zit erin – een voorloper van Ik kom terug.
Moeder spreekt en het is aan de lezer om te beoordelen of sprake is van verzachtende omstandigheden die maken dat al te hard oordelen onterecht is.
Moeder sluit haar monoloog af met deze woorden:
‘Ik heb veel uit mijn handen laten glippen. Maar dit keer laat ik niet los. Dit huwelijk dien ik uit, want als ik het nu niet afmaak, moet ik het nog een keer overdoen.
Het is niet eenvoudig om afscheid van je fouten te nemen.’
Zie hier een mogelijke verklaring voor haar wegkijken. Opgeven is voor iemand die in reïncarnatie gelooft geen optie. Want dan moet je weer helemaal van voren af aan beginnen.
Dat ze het niet langer met haar tweede man uit zou houden zodra ze hem ter verantwoording had geroepen, is niet denkbeeldig. De prijs die ze daarvoor in/met een volgende leven moest betalen was hoog.
totok twee
In de gedichten in totok en totok twee doet Adriaan van Dis verslag van een zoektocht naar identiteit als hij in Indonesië overal en nergens sporen van zijn vader, moeder, zusjes en zichzelf ziet.
Een van die gedichten gaat over zijn moeder. Over hoe hij haar daar in anderen vond: empathie in malang (gedicht VIII) in totok twee (2008):
de grote man
die op reis zijn sproeten ziet groeien
komt in een onbekend land
steeds dichter bij huis
dit is dus haar streek
haar stad, haar straat
in dit huis werd ze bemind
hij belt aan:
‘mag ik het huis van mijn moeder zien?
ik wil haar geur opsnuiven
kom. Laat me mijn longen vol moeder vullen’
in de vreemde badkamer vist hij
haren uit het putje
zwart
als vroeger
ruikt eraan
als vroeger
hij verwacht een tik op zijn vingers
als vroeger
buiten op het tuinpad
spiegelt een vrouw
zich in regenplassen
zo jong was ze
ze opent het hek
stapt in mijn taxi en rijdt weg
toerist in het land waar ze jong was
langs buitenplaatsen, zonder ontvangst
huizen, zonder bedienden
niemand houdt stil en bukt
al sinds de oorlog niet meer
alleen de smaak is gebleven
vruchten, maar geen tuin
de grote man tast met zijn neus
haar herinneringen af
later zal hij niet weten wat hij heeft gezien
het geheugen denkt niet aan de toekomst
te kinds
Op oorlogspad in Japan
Een keer droeg Adriaan van Dis een boek aan zijn moeder op: Op oorlogspad in Japan (2000). Van Dis was een van de schrijvers die Nederland representeerden op de Boekenbeurs in Tokio in april 2000. Vanwege de nieuwe behuizing van het Japan-Nederland Instituut hield hij er bovendien een lezing. Hij mag zelf weten waarover, en besluit dat het vooral niet over de oorlog moet gaan. Maar omdat zijn lezing gaat over waarom Japan voor hem een verboden land was, komt hij toch weer bij die oorlog uit.
Voor vertrek bezoekt Adriaan van Dis zijn moeder. Hij heeft haar fiat nodig.
‘Ze mag mijn zinnen keuren en wat haar niet bevalt zullen we schrappen. Wie weet komt er een woord van in de krant – het ongelukkigste natuurlijk – en dan zullen de dames van de leesclub, de tuinclub én de bridgeclub haar er tot vervelens toe op aanspreken.’
Als zij haar goedkeuring heeft gegeven, gaan moeder en zoon uit eten.
‘Rijsttafelen nodigt uit tot praten, de spijzen laten getreuzel ook toe: heet eten doe je het beste lauw. Als we snotterend boven onze borden zitten, zegt ze: “Je bent net je vader, aan de waarheid hebben jullie niet genoeg.” ’
Zijn moeder begint te praten en haar zoon staat versteld over wat hij hoort en over hoe hij reageert op haar verhalen:
‘Mijn moeder in de handel? Maar waarom verbaas ik me en waarom reageer ik zo boos? Ze praat! En heb ik ooit behoorlijk doorgevraagd?’
Er is zelfs sprake van een zekere mate van intimiteit tijdens het gesprek:
‘De wang van mijn moeder, heb ik die als kind dan zo weinig verkend? Ik streel haar gezicht, kus haar op beide wangen; het is nooit te laat om zoenerig met je moeder te worden.’
Als Adriaan van Dis goed en wel terug is van zijn reis naar Japan biedt de keizer aan het vooravond van zijn bezoek aan Nederland excuses aan voor het leed dat slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Azië is aangedaan (er is geen oorzakelijk verband). Reden voor de zoon om zijn moeder te bellen. Zij heeft niet zo heel veel boodschap aan de toenaderingspoging van de keizer (als is het misschien alleen maar omdat, zoals haar zoon suggereert, ze door zijn excuses niet langer meer mag klagen).
Dit zijn de laatste zinnen in Op oorlogspad in Japan:
‘ “Ik mag naar het staatsbanket,’ juichte ik trots.
“Nou, buig dan maar flink en pas op je rug.”
“Ja, mam.”
Dag lieve, soms o zo nuchtere moeder.’
Ik kom terug is…
Ik kom terug is niet alleen maar een roman over een moeder en een zoon. Het is ook – of misschien wel vooral – een roman waarin het over verhalen vertellen gaat. Een roman over hoe de kijk op de werkelijkheid kan veranderen door verhalen steeds in een iets andere vorm te vertellen.
Want laat het duidelijk zijn: Ik ben terug is een roman en Adriaan van Dis leidt zijn lezers vakkundig om de tuin. Juist omdat veel rechtstreeks terug te voeren lijkt op het leven van de schrijver – want Adriaan van Dis kent toch geen geheimen en vertelt altijd alles – raakt hij (de lezer) verstrikt in het web van schijn en wezen dat de schrijver geweven heeft. Adriaan van Dis kan namelijk meesterlijk liegen in het belang van een verhaal. Met elk boek en alles dat hij over dat boek zegt, groeit het mysterie.
Zet alles wat Adriaan van Dis in de loop van zijn schrijversleven – ik tel zijn journalistieke loopbaan niet mee, toen had hij noodgedwongen een andere relatie met de werkelijkheid – over een moeder geschreven heeft op een rij en wat blijkt: die moeder past niet in de mal van zijn moeder. En zo hoort het. Een schrijver moet zijn fantasie gebruiken, wil hij de werkelijkheid benaderen.
Na zijn vader heeft nu ook zijn moeder – want ondanks alles wat ik hiervoor schreef: het staat wel vast dat Adriaan van Dis over zijn moeder heeft geschreven, zoals hij eerder over zijn vader schreef – nu een prominente plek in de Nederlandse literatuur. Ze heeft er een fabuleus leven bij.
Of Ik kom terug zijn definitieve of Grote Moederroman is, moeten we nog maar afwachten. Bij zijn vader schreef Adriaan van Dis van klein naar groot. Wie weet bewandelt hij bij zijn moeder wel de omgekeerde weg.
Leave a Reply