Een structurele verkenning was het niet: Jos Joosten liep langs zijn boekenkast en pikte de nomaden er uit. Met dat stapeltje dichtbundels moest de hoogleraar Nederlandse letterkunde het doen. Hij wist al waar hij uit wilde komen: bij Mustafa Stitou, in zijn ogen een nomadisch dichter bij uitstek.
De nomade is wat hij is
Strikt genomen klopte de titel van zijn lezing – Zwerven van Rodenko tot Stitou: over de nomaden in de moderne Nederlandse letterkunde – achteraf dan ook niet. Jos Joosten beperkte zich tot de poëzie, en de eerste die hij noemde was Herman Gorter:
Door d’ arbeid heeft de mensch zich zelf geschapen
Van het kleinste diertje, haast nog atoom,
Levend aan de grens, aan de onzeekre zoom
Der schijnbaar doode stof waar geest nog slape.
Tot dier, tot mensch, tot wilde, tot barbaar,
Nomade, herder, krijger, tot landbouwer,
Tot vorst en tot den priester, den aanschouwer
Der sterren, en tot der edelen schaar.
Daarna tot d ‘alleenheerschers en hun slaven –
Daarna tot de oude burgers en hun slaven –
Toen tot d’ adel en zijn lijfeigen-slaven –
Toen tot de kapitaliste’ en hun loonslaven. –
Al dit deed de arbeid. De arbeid is de essens
Van de wording van den machtigen mensch.
(uit: Wereldbeschouwing, De mensch: Arbeid IV)
Hier is de nomade nog gewoon wat hij is. Hij staat nergens voor en hij bestaat bij de gratie van de beweging.
Ongebonden vrijbuiter
Ook in Complainte van J.J. Slauerhoff is de nomade nog gewoon een ongebonden vrijbuiter:
Ik leefde ook liever monogaam,
Maar ben veroordeeld als nomade,
Tot geen gestagen echt bekwaam,
Steeds af te wijken van de paden
Door elk van wieg tot graf bewandeld,
Strak afgewend van ‘t boos instinct:
Hun ziel voor welvaart vlot verhandeld,
Hun drift verdrongen en verminkt.
‘t Geluk, dit smadelijk verdrag
Toch te vergeten bij een gade:
Een zacht licht in een triesten dag,
Des nachts een donkere genade,
Wordt duur gekocht; die lieve lust
Groeit in een stadje vast en vaster,
Moet luisteren naar regel, rust,
Van klokgelui tot laf gelaster.
Ik zal wel heengaan op een nacht
Met stille trom: een desperado
Die smachtend zoekt als Eldorado
Een land nog niet in kaart gebracht.
Om eindlijk, door elk visioen
Verraden, mij te laten werven
Voor ‘t vreemdelingenlegioen,
Zoo eervol anoniem te sterven.
Je zou zelfs kunnen zeggen dat de nomade wat stereotiep neergezet wordt. Als iemand die afwijkt van gebaande paden, zijn instincten en driften volgend.
Symboolfiguur
Misschien dat Adriaan Roland Holst de eerste is die de nomade opvoert als symboolfiguur. De eerste die het burgerlijke tegenover het kunstzinnige zet.
In Nomade geworden
Na jaren lang alleen omzwerven in den vreemde
in dat oud dorp terug te komen waar hij jong was
en sterk, maar minder sterk dan hij als een verweerde
nomade nu geworden is, de dood voor ogen
met open willekeur bewapend… een bevreemdend
laat avontuur dat zich verzwegen in hem afspeelt,
een vreugde die, verwoord, maar leiden zou tot aanstoot
bij wie in de aangeschoven kring zich liefst bekreunen
om wat verhandelbaar geluk.
In de dorpsherberg
begroeten hem, verrast en vriendelijk, bekenden
van jaren her en zitten bij hem aan en vragen
wat hij al zo gedaan heeft, waar hij woonde, wat hij
bereikt heeft. En terwijl hij er maar wat omheen praat
en het gesprek maar liever op hun nering, hun gezinnen,
hun hebben brengt en houden, geeft hij nog een rondje
en kijkt zo nu en dan naar buiten, naar de bomen
rondom de brink, en zit terug te leven naar de
vervlogen dagen en de tochten door de duinen,
en de bevrijding als zijn naakt lijf door de branding
besprongen werd en neergeslagen werd.
Op eenmaal
weet hij voorgoed dat vreugde geen geluk verdragen
of dulden kan.
Hij rekent af, en neemt zijn afscheid,
en gaat. Maar als hij op de brink kinderen ziet spelen
die na zijn tijd in dat oud dorp werden geboren,
verdwijnt de wereld in het zijn, want – helderziende –
valt dit weg tegen dat: de slotsom blijft verwijzen
naar de bijslaap en naar de wieg, en naar een deur die
– nog op een kier – leidt naar waar buiten in een sneeuwlaag
voetstappen stonden – een voorvader die kwam kijken?
of een van de vergeten goden? – blijft verwijzen
naar het zacht sussen, neuriën, en het ontbloten
van de overvloed, de blanke, en naar de gulle tepel,
en naar dat eerste drinken… alles wat teloorgaat
als ‘t even later binnenshuis verdonkremaand wordt
en keurig opgedoekt, zoals het hoort.
Vergeet het:
zo en niet anders valt er in de doende drommen
wel eens wat uit en geeft een open vrijgeleide
aan een, tot vreugde voorbestemd, dwars door de jammer,
ook voorbestemd. Maar hier, nog niet eenzelvig,
ravot hij met de kindren die nog niet besmet zijn.
Hij die nomade werd, haalt zijn verweerde hart er
aan op, en loopt dan het dorp door; de buitenwegen
brengen hem langs het erf en het klein dak waaronder
hij eenmaal leefde en liefhad. Er brandt licht, er wonen
nu andre mensen, en zo hoort het…
staat terugkeren centraal, in De wereld en de nomade is de nomade een muze (dit alles nog steeds volgens Jos Joosten).
Willekeurige poëzieopvattingen
De dichters na Adriaan Roland Holst die een nomade opvoeren representeren verschillende poëzieopvattingen. Jos Joosten haalt Simon Vinkenoog aan:
‘Als je maar NIET stopt. Als je de nomade in jezelf maar herkent en zijn reis onderneemt. Als je de verhuizing van lichaam en ziel maar tegelijk laat gaan, niet achterblijft, want het is goed spoeden’,
Hedwig Speliers – ‘nomade in noemandsland’ – en Jan Eijkelboom – ‘Het oud vertrouwde wordt mij vreemd, / ik werd met mate een nomade’.
Langzaam maar zeker verwordt de nomade tot een metafoor voor ongebondenheid. Slechts zelden is de connotatie negatief. Die ene door Jos Joosten aangehaalde nomade die niet deugt – een nomade opgevoerd door Ernst Dobers – mag eigenlijk geen poëtische metafoor heten, hij maakt onderdeel uit van de nazistische propagandamachine:
‘(er) grast ab, verwüstet, plündert, zerstört. Sein Wanderweg führt stets von zerstörten Werten weg, hin zu noch unverbrauchten frischen, vorhandenen. Hinter dem Nomaden bleibt leeres, ausgeraubtes, geplündertes Land.’
Paul Rodenko
En dan komt Jos Joosten waar hij wezen wil, bij Paul Rodenko. Tot Eijkelboom is de rol van de nomade volgens Jos Joosten duidelijk, bij Rodenko niet. Wat Paul Rodenko doet, past volgens Jos Joosten in het beeld dat Pierre Joris schetst van de nomadische dichter: hij overschrijdt grenzen, talen en komt daarmee los van bestaande betekenissen.
Het onaffe dat Jos Joosten bij Paul Rodenko signaleert, vormt de kern van zijn niet altijd even begrijpelijke poëzie (en wat hij daarover te zeggen heeft).
(Hier last Jos Joosten een intermezzo in. Hij voert Annie M.G. Schmidt ten tonele, die in Een dichter, een gedicht over modieus dichten, een sneer uitdeelt richting Paul Rodenko:
‘En toen zei iedereen: dat is reusachtig!
En Paul Rodenko schreef een heel lang stuk
in ‘Maatstaf’ om te laten zien hoe prachtig
het was. Vooral dat ‘woezie’ en dat ‘kluk’.
voor Jos Joosten reden om ook een sneer uit te delen. Volgens hem roep je minder weerstand op als je openlijk toegeeft pedofielenvereniging Martijn te steunen, dan wanneer je je afkeur uitspreekt over Annie M.G. Schmidt.)
Mustafa Stitou
En dan is Jos Joosten – binnen de tijd – waar hij wezen wil: bij Mustafa Stitou. De nomade als metafoor zul je bij Mustafa Stitou volgens hem niet aantreffen. Stitou volgt het spoor van Rodenko: niets staat vast, hij gaat over taalgrenzen heen, als er in zijn gedichten wordt gereisd, dan op een ironische manier.
Verkijk je niet op de eenvoud van de poëzie van Mustafa Stitou, waarschuwde Jos Joosten. ‘Zijn poëzie is helder. Hij lijkt een eendimensionale boodschap te verkondigen, maar dat is schijn. Er zit altijd een laag onder. Mustafa Stitou schittert in veelvuldigheid, in zijn werk geeft hij een dynamische versie op de werkelijkheid en stelt hij de schijnbaar kenbare wereld ter discussie.’
Achter de tempel in Tempel gaat bijvoorbeeld een bibliotheek schuil:
Keer deze tempel de rug niet toe
hier strijken talrijke goden neer
van ademende waarheden is deze tempel vergeven
hier bespreekt het brein het brein
bezingt wonder wonder en tegenwonder
hier wordt de beul bestudeerd en de bij
er staan heelallen op de planken
droefenis stelpende alfabetten
de letters der ketters vliegen klapwiekend op
de rede beent over het water
hier kwijnt de kwelgeest weg
autocraat wordt onttroond kind gekroond
(schedels in de regen schedels in de zon)
hier wordt betekend benevens beneveld
kan men hier sterven leren en leven?
hier stokt het hanige heilige woord
het eindvonnis wordt versnipperd hier
keer deze tempel de rug niet toe
Uiteindelijk kwam alles bij Jos Joosten op zijn pootjes terecht, en wist hij de schijn van willekeur – het toevallige grijpen in zijn kast – voldoende te verbloemen. Dat hij niet altijd even consequent is en het nomadische soms in de inhoud, soms in de vorm en dan weer in de vent ziet, komt misschien omdat de weg naar zijn doel – Mustafa Stitou – vooraf niet vaststond.
(In mijn kast staan die dichtbundels niet. Ik vond de gedichten die Jos Joosten ter illustratie noemde op internet.)
De dichter draagt voor
Mustafa Stitou was zelf ook te gast tijdens het symposium Ontworteling: de schrijver als nomade. Hij had al gesproken toen Jos Joosten het over hem had. Ik kon aan zijn lichaamstaal niet zien wat hij van de loftuitingen van de hoogleraar Nederlandse letterkunde vond.
Mustafa Stitou droeg onder andere Moedertaal voor, een readymade:
krksh
krksh
krkshkrksh
krksh
(Ooien, ooien komen jullie?)
(geiten, geiten komen jullie?)
gtshgtsh
gtshgtshgtshgtsh
gtsh
gtshgtshgtshgtsh
(Kom je, koe?) haash
haashhaash
haash
haash
(Poes) bshbsh
bshbsh
bsh
bshbshbsh
(Verlangde ze van de hond
laat los loop weg
snerpte ze)
è-dèb!
è-dèb-èdèb!
è-dèb!
en het openingsgedicht uit de bundel Tempel, waarin een zoon zijn vader ten grave draagt:
en een gedicht over – zoals hij zei – ‘een honkvaste nomade’: de boomklever.
Leave a Reply