‘Muziek Adriaan van Dis en Floor Minnaert’, dat zinnetje in het colofon van het luisterboek Adriaan van Dis leest Ik kom terug viel mij in het bijzonder op. Want er zitten liedjes in Ik kom terug. Liedjes die onderweg in de auto ontstaan als de hoofdpersoon uit Ik kom terug – hij heet Adriaan van Dis – van het rusthuis in het westen van het land waar zijn moeder woont, terug naar zijn huis in de Achterhoek rijdt.
In Ik kom terug herken je die liedjes meteen. Ze springen in. Verder niet. Coupletten en refreinen zie je niet. Ze mogen niet op gedichten lijken. In een van die blokteksten herken ik het gedicht vredeskind dat in totok (1997) en totok twee (2008) staat.
(Daarom moet ik glimlachen om wat Adriaan van Dis in Ik kom terug op dat liedje laat volgen:
‘Ik had dit liedje al weken eerder geschreven, en zong het haar zelfs parlando voor. Mijn stem trilde van de zenuwen, bang haar te kwetsen, daarom noemde ik het ook een liedje – een genre met minder gewicht dan een gedicht.
“Wat vind je ervan?” vroeg ik. “Tjonge,” zei ze na lang nadenken, “ben je nou nog niet over je vader heen.” ’)
Haar reactie op zijn woorden is dodelijk, want in zijn liedje roept de zoon zijn moeder in niet al te bedekte bewoordingen ter verantwoording. Hij benoemt wat hij tekort gekomen is en houdt haar medeverantwoordelijk voor de deels gemankeerde man die uit het kind dat hij was gegroeid is:
‘Toen ik op de wereld kwam, was alles op de bon. Ik bracht acht pond in, tegen de dood, tegen ziekte, tegen de oorlog, acht pond leven en jij liet je tanden trekken. Je borst was leeg, de honger zat onder je vel, maar je goot mij vol karnemelk, waar ik zuur van in mijn luiers kakte. Maar ik kwam niet om te bewijzen dat ik vechten kon, pijn kon lijden zonder klagen – zoals jij: kiezen op elkaar, hoe vals ook – of om de vijand te verjagen. Voor zulke dingen ben ik veel te bang. ik kwam voor troost, een aai en open ogen. Ik wilde dat je zag hoe hij telkens weer te keer kon gaan, of dat je hoorde wat ik voelde, maar je vluchtte naar de keuken, doofde je oren met de kraan. Ik kwam voor de liefde, mammie, groot woord, toe, neem me op schoot. Maar jij verkoos een koude lap voor de slagen op mijn wang. Ook tederheid stond op rantsoen, ons houen van kwam nooit op gang. Bang. Bang. Bang.
Geen held voor vrouwen, voor mannen evenmin. Zoon zonder spoor, niemand tot last. Koffer boven op de kast, klaar voor de vlucht. Wij hechten niet in de familie, alleen aan geld, een la vol zilver, een horlogeketting – zo kom je ’t best de oorlog door. Nu ben je bijna uitgevochten, we ruimen op en pakken in, je noemt het vuur, een nieuw begin. Je haakt, je hangt en zoekt mijn hand, maar ik duw je van me af.’
Het liedje komt niet helemaal overeen met het gedicht van toen.
vredeskind
toen ik op de wereld kwam
was alles op de bon
ik bracht acht pond in
tegen de dood, tegen ziekte
tegen de oorlog
acht pond leven
en jij liet je tanden trekken
je borst was leeg
de honger zat onder je vel
maar je propte mij vol
karnemelk
waar ik zuur van in mijn luiers kakte
maar ik kwam niet om te bewijzen
dat ik vechten kon
pijn kon lijden zonder klagen
(zoals jij: kiezen op elkaar
hoe vals ook)
of om de vijand te verjagen
voor zulke dingen ben ik veel te bang
ik kwam voor troost
een aai en open ogen
ik wilde dat je zag
hoe hij telkens weer te keer kon gaan
of dat je hoorde wat ik voelde
maar je vluchtte naar de keuken
doofde je oren met de kraan
ik kwam voor de liefde, moeder
groot woord
toe, neem me op schoot
maar jij verkoos wat crème
voor die handschoen op mijn wang
misschien was jij het meeste bang
voor hem
ook tederheid stond op rantsoen
ons houen van
kwam nooit op gang
bang
en bang werd ik
geen held voor vrouwen
voor mannen evenmin
zoon zonder spoor
niemand tot last
koffer boven op de kast
klaar voor de vlucht
wij hechten niet in de familie
alleen aan geld, een beetje
munten een horlogeketting
zo kom je ’t best de oorlog door
nu ben je bijna uitgevochten
klaar voor het graf
testament boven in de la
met adressen en muziek
(om toch iets van een traan te melken)
en voor als je niet goed wijs wordt
een verzoek om euthanasie
je wilt dat ik je vaker zie
maar ik duw je van me af
De voorlaatste strofe van vredeskind suggereert dat het te laat is voor een ‘verzoening’. Dat de zoon de zaak op zijn beloop laat en het einde afwacht. Ik ben terug bewijst (fictief) het tegendeel.
vredeskind oogt niet alleen als een gedicht, het klinkt ook als een gedicht. Bij totok twee zit een cd waarop Adriaan van Dis de gedichten uit de bundel voorleest. Dat doet hij ingetogen. Het is zelfs geen voordragen, terwijl Van Dis als hij wil een performer is (zo rapte hij op het Boekenbal ooit een deel van de Gijsbrecht van Vondel. Niet voor niets is hij volgende week hoofdgast tijdens Spoken Beat Night in Nijmegen).
Op het luisterboek Adriaan van Dis leest Ik kom terug is dat anders. Daar is de tekst proza, poëzie en lied tegelijk. Adriaan van Dis zingt daadwerkelijk. En er klinkt een accordeon, een accordeon die in de tekst alleen nog metafoor was (‘In de accordeon van langzaam rijdend en stilstaand verkeer zong ik een liedje voor mijn moeder’).
De muziek van Floor Minnaert uit het colofon (of van Van Dis?).
Tijdens het lezen heeft Adriaan van Dis af en toe haast. Meer haast dan ooit. Die haast zit ook in zijn roman. Alsof zijn moeder hem tot spoed maande. Opgejaagd klinkt hij niet.
Leave a Reply