Eind jaren tachtig nam ik tijdens een eerste verblijf in Istanbul de veerboot naar de Prinseneilanden. Op Burgazada wilde ik het huis bezoeken van de beroemdste Turkse schrijver van korte verhalen, Sait Faik (1906-1954), van wie ik net een en ander had gelezen. Zijn – als museum geafficheerde – huis bleek echter bij aankomst een tamelijk vervallen houten villa. De luiken waren gesloten, de deuren dicht. Maar de in het souterrain woonachtige bejaarde conciërge deed gelukkig open. Als ik wilde mocht ik boven wel even de kamers bekijken. Ondanks de dikke stoflaag op het aftandse meubilair en de met parafernalia gevulde vitrines, heerste er nog de sfeer van de laatste bewoner.
In 2013 is het museum overigens in gerenoveerde staat heropend.
De verhalen van Sait Faik zelf zijn nooit onder het stof verdwenen. Zij worden tot op de dag van vandaag veel gelezen en dienen nog altijd bij uitstek als voorbeeld voor schrijvers van korte verhalen, een prominent genre in de Turkse literatuur.
De nu in het Nederlands verschenen bundel van vijfendertig Verhalen uit Istanbul is een mooie en goed vertaalde keuze uit de ongeveer honderdtachtig verhalen die Sait Faik in zijn korte leven heeft geschreven. Zij vormen een caleidoscoop van herkenbare situaties en gebeurtenissen uit het dagelijks leven van de gewone, vaak arme man en vrouw in de straten van Istanbul, in de koffiehuizen, aan de havenkant en op de eilanden.
Meestal schetst de schrijver in enkele bladzijden op impressionistische, ook wel absurdistische wijze – ietwat slordig, maar kleurig – de wederwaardigheden van die mensen en hun onderlinge verhoudingen. Dit alles op een licht ironische, maar tevens warme en menselijke toon.
De nu volgende alinea uit het verhaal Rouwklacht mag dat illustreren:
‘De paar vissers met wie ik bevriend was hebben allemaal de geest gegeven en de jongeren hebben nog heel wat te leren voordat ze aan hen kunnen tippen. Uit jaloezie, honger, schaarste aan vissen en onhandigheid hebben die het voortdurend met elkaar aan de stok, het schuim der aarde, daar lijken ze voorlopig nog het meest op. Maar vissers zijn niet zomaar mensen. Uiteindelijk zijn zij net als olijven: een beetje zout erop en de bitterheid gaat er vanaf.’
Een citaat dat de schrijver Sait Faik treffend typeert. Ondanks zijn gegoede afkomst had hij ervoor gekozen om juist over de gewone mensen op straat te schrijven. Niet per se over hun meestal erbarmelijke omstandigheden en de oorzaken daarvan, maar vooral over hun voor iedereen – ongeacht rang en stand – herkenbare menselijke situaties en trekjes. Hij keek daar niet op neer, in tegendeel, hij keek met een blik die meer zag dan de buitenkant en die bovendien zichzelf niet buitensloot.
Dankzij de erfenis van zijn vader kon hij zijn verdere leven besteden aan wandelen, om zich heen kijken en schrijven. Zonder dat laatste zou hij naar eigen zeggen gek geworden zijn.
In het eveneens in de bundel opgenomen verhaal Vier plusjes komt hij, nadat hij zich heeft afgevraagd of ‘je het roken niet kunt laten’, tot de volgende conclusie: ‘Verhalen schrijven kan ik verdorie niet laten.’
Wellicht kan de Nederlandstalige lezer het zijn Turkstalige voorganger straks nazeggen: ‘gelukkig maar’.
Verhalen uit Istanbul – Sait Faik Abasıyanık
Uit het Turks vertaald door Hanneke van der Heijden
Amsterdam : Podium, 2014
Sytske Sötemann is vertaalster van Turkse poëzie. Begin dit jaar verscheen Reisgenoten en wijnschenkers: Osmaanse poëzie, een tweetalige bundel die zij met Jan Schmidt en Sander de Groot samenstelde.
Leave a Reply