Een roman die door de actualiteit actueel wordt?
Ik hoor het Christiaan Weijts nog zeggen: ‘wat telt is wat een schrijver tussen de kaften van zijn boeken beweert’ (hij zei dat toen hij tijdens een discussie over hoe schrijvers zich manifesteren lijnrecht tegenover A.H.J. Dautzenberg kwam te staan).
De hoofdpersoon in De linkshandigen, zijn onlangs verschenen roman, is een cartoonist die bij het grote publiek bekend is onder de naam Zink. Achter die naam gaat Simon Sinkelberg schuil die op het moment dat De linkshandigen begint door zijn hoofdredacteur ter verantwoording wordt geroepen.
De krant vindt dat Zink te ver gaat en Zink vindt dat de hoofdredacteur zich door oneigenlijke, lees: commerciële – want de afgebeelde (de CEO van een telecomgigant die het als het om dataverkeer gaat niet zo nauw neemt met privacyregels) vertegenwoordigt een bedrijf dat veel advertentiegeld in het laatje van de krant brengt – argumenten laat leiden. (De situatie waarin Simon Sinkelberg belandt, is vergelijkbaar met wat Johannes Vermeer in Euforie overkomt. Ook in die roman laat Christiaan Weijts creativiteit botsen met wat in de ogen van een opdrachtgever wenselijk is.)
De krant weigert zijn cartoon te plaatsen en Zink zegt per direct de samenwerking op. Hij is niet bereid tot (zelf)censuur. Simon Sinkelberg zelf blijkt gedurende De linkshandigen overigens minder principieel te zijn. Het zijn niet alleen artistieke en journalistieke overwegingen die hem motiveren de telecomgigant als een vrijheidsbeperkend monster af te beelden. Bovendien kleeft er bloed aan de handen van Simon Sinkelberg.
Nadat Zink zijn besluit kenbaar heeft gemaakt, slaat Simon Sinkelberg aan het zwerven. De – eveneens linkshandige – liftster die hij meeneemt geeft het onderweg zijn letterlijk richting. Dat neemt niet weg dat zijn gedachten alle kanten op gaan. Het verleden haalt hem in, het heden brengt hem op gedachten die zin moeten geven aan het luchtledige waarin hij terecht is gekomen. Onder die omstandigheden krijgt linkshandigheid voor hem de betekenis die rechtvaardigt dat Christiaan Weijts zijn roman zo genoemd heeft.
Maar eigenlijk staat wat Simon Sinkelberg over linkshandigheid bij elkaar denkt, voor de verwarde staat waarin hij als niet-cartoonist verkeert. Hij denkt wonderlijke dingen:
‘Haar leugenachtigheid intrigeert hem en hij is vast besloten het spoor te volgen dat haar gekte haar ingeeft. En dan is er ook nog die linkshandigheid, die hij geleerd heeft te beschouwen als een brandmerk van het lot, het sinistere keurmerk van de uitverkorenen. Hij denkt: jij bent een linkshandige van het juiste slag. Je bent een sinistere vrouw in wie zich het noodlot voltrekt. Nu kan ik daarin meegaan. Nu moet ik erin meegaan. Omdat ik nu vrij ben. Of zou het zelfs omgekeerd zijn: dat ik vrij ben opdát ik hier met jou on the road kan zijn?’
Voortvluchtig lijken ze, Simon Sinkelberg en Katharina, de celliste over wie de vreemdste verhalen gaan.
Vergeleken met Euforie is De linkshandigen lichte literatuur. Het motto – niet voor niets (misschien zelfs letterlijk niet, want Reve maakte alles te gelde, daarover ging het die avond dat Christiaan Weijts die uitspraak over het schrijverschap deed ook), ontleend aan Op weg naar het einde van Gerard Reve,
‘Hij is linkshandig, zie ik nu opeens, die schat, en ik ben ook links – zo zie je, dat niets in dit wereldbestel toevallig is’ –
herinnerde deze lezer er aan, dat niet alles in De linkshandigen – ondanks de ernst van de maatschappelijke zaken die de schrijver aan de orde stelt – even serieus genomen hoeft te worden. (Gek genoeg moet ik daar bij Weijts altijd aan herinnerd worden, terwijl ik bij Dautzenberg juist het omgekeerde heb. Bij Dautzenberg overschaduwt de vorm soms ten onrechte de inhoud.)
Maar wat Christiaan Weijts in De linkshandigen over cartoonisten beweert:
‘Laconiek zijn als beroep: onder de blikken van de professionele nieuwsbrengers verschrompelt elke gebeurtenis tot het zoveelste dingetje. En hij, Simon Sinkelberg, moet die beschimpblik nog eens overtreffen, overal een absurde dimensie in ontdekken, achter deuren die niemand nog heeft opgemerkt. Waar de columnisten zich nog in grote lijnen aan de feiten moeten houden, en nijdige brieven van voorlichters krijgen als ze daar te fantasierijk mee omspringen, hebben cartoontekenaars een absolute vrijbrief. Je kunt de premier als travestiet in sm-outfit afbeelden en hem laten aftuigen door strenge meesteressen die martelwerktuig met EU-sterren hanteren, je kunt Jezus met een onwaarschijnlijk dikke dildo in zijn anus aan het kruis laten bungelen, en het applaus klinkt er alleen maar luider om’,
en:
‘De absurde macht die sommigen aan cartoonisten en andere grappenmakers toedichten heeft Simon altijd lachwekkend gevonden. Doodsbenauwd zijn ze dat één grap hun hele merk ruïneert’,
leest door wat er vorige week in Parijs gebeurde allerminst vrijblijvend. Het mag zo zijn dat alleen telt wat een schrijver tussen de kaften van een boek beweert. Maar als wat hij daar beweert geen link heeft met de werkelijkheid, blijft het ‘maar’ een verhaal.
De linkshandigen wint aan actualiteit door de aanslag op het kantoor van Charlie Hebdo, maar het is geen roman die de Nederlandse literatuur op haar grondvesten laat trillen.
Leave a Reply