Aan het einde van vorig jaar nam ik mij op literair gebied van alles voor. Dat ik nu pas, nu het nieuwe jaar al begonnen is, de stand van zaken opmaak, doet wat betreft die voornemens het ergste vermoeden. Het is niet dat ik in 2014 de literatuur niet was toegedaan, maar het liep lees- en schrijf-technisch net even anders dan ik had gedacht.
Eigenlijk heb ik me maar aan een afspraak met mezelf gehouden: ik las aanmerkelijk minder dan de afgelopen jaren. De teller bleef steken op 142 boeken (ik mocht er maximaal 150 lezen), een stuk of tachtig minder dan het gemiddelde in de voorgaande vijf jaar.
Voornemens
Dat veel van mijn andere voornemens onuitgevoerd bleven – waaronder een triootje Sarraute; eindelijk eens beginnen in De aleph van Jorge Luis Borges; al lezend ontdekken wat ik me nog herinner van De kartuize van Parma van Stendhal (als kind zag ik de televisieserie); het herlezen van De ware bekentenissen van een witte terrorist van Breyten Breytenbach (maar vanwege Breytenbachs verschijnen in Rotterdam, waar hij een plaquette onder een boom onthulde, herlas ik wel Alles één paard, en raakte ik opnieuw van de man onder de indruk) – had alles te maken met kerende kansen (ook) op literair gebied. En met een zekere realiteitszin: een mens kan nu eenmaal niet alles en bovendien blijken voornemens soms door de actualiteit te worden ingehaald. Laat ik dus met een zekere bescheidenheid het komend jaar tegemoet treden en nu vooral nog even terugkijken.
De oogst van 2014
Er waren mooie boeken bij. Al is mooi – net als fijn – een term die zelden zegt waarom een boek mij aanspreekt. Juli Zeh schreef met Briefroman: over schrijven, literatuur en schrijverschap een zowel wat vorm als wat inhoud betreft aanstekelijk boek over verwachtingen waar een schrijver niet aan kan voldoen, omdat schrijven nu eenmaal een proces is waar hij veel minder grip op heeft dan de lezer denkt.
Ook De condottiere van Georges Perec gaat over de manier waarop ‘verhalen’ tot stand komen, al gaat deze lang onuitgegeven gebleven debuutroman over een man die uiteindelijk tegen wil en dank een meestervervalser van schilderijen geworden is en uiteindelijk maar een uitweg ziet om aan dat ongewenste leven te ontkomen.
Georges Perec, die je een conceptueel schrijver zou kunnen noemen, laat zijn personage twee keer zijn verhaal vertellen. De eerste keer spreekt Gaspard Winckler zichzelf – in de ik-, jij- en hij-vorm – toe, de tweede keer worden hem vragen gesteld.
Je kunt Jeroen Brouwers er niet van betichten dat hij met Het hout mee heeft willen liften op de actualiteit. Hij herneemt in zijn meest recente roman thema’s die hij al een heel schrijversleven lang de zijne zijn. Hij omzeilt als het om de manier waarop de kerk zich over aan haar toevertrouwde jongeren bekommerde de schuldvraag niet, maar de ene zonde is in Het hout de andere niet.
Ook A.H.J. Dautzenberg gaat in zijn meest recente boek – de verhalenbundel En dan komen de foto’s – verder met waar hij mee bezig is: het verkennen van de relatie tussen waarheid en werkelijkheid. Het levert een wonderlijke bundel verhalen die er wat vorm betreft op het eerste gezicht lang niet altijd als verhaal uitzien.
Verrassend vond ik Een makelaar in Pruisen: verhalen en essays van Nicole Montagne. Nicole Montagne heeft een scherp oog voor kunst en voor mensen, en in haar keuze voor onderwerpen gaat zij alleen op zichzelf af. Haar stijl is overwegend verhalend, waardoor wanneer zij polemisch wordt het effect extra groot is.
Een groot deel van haar stukken speelt achter het – toen nog – IJzeren Gordijn. Door de koude wind die het afgelopen jaar uit het oosten waaide, werd Een makelaar in Pruisen zelfs een bundel met actualiteitswaarde.
Over beeldende kunst
Een makelaar in Pruisen: verhalen en essays van Nicole Montagne is maar een van de vele boeken die ik in 2014 las waarin kunst een belangrijke rol speelt (zoals er het jaar ervoor veel boeken waarin schrijven het onderwerp was op mijn pad kwamen, zo stuitte ik nu op boeken over kunst – fictie en non-fictie – die ongemerkt een relatie met elkaar aangingen).
Vanwege de tentoonstelling in het Rijksmuseum kon ik niet om Kunst als therapie van Alain de Botton en John Armstrong heen. Een boek met heel erg mooi gereproduceerde kunstwerken waarin de beide heren hun ideeën over de toegevoegde waarde die kunst heeft als therapeutisch middel uiteenzetten.
Met die ideeën heb ik heel veel moeite – en de kunstwerken vind ik vrij willekeurig gekozen – maar voor wie kennis wil nemen van de kijk van De Botton en Armstrong op kunst (een visie die in praktijk gebracht werd in het Rijksmuseum) is Kunst als therapie een verhelderende inleiding.
Hans den Hartog Jager was in 2014 gastconservator in Museum De Fundatie in Zwolle. Daar stelde hij de tentoonstelling Meer macht samen. Op die tentoonstelling en in het ter gelegenheid van die tentoonstelling geschreven Het streven: kan hedendaagse kunst de wereld verbeteren? staat de vraag centraal in hoeverre kunst een rol kan spelen in de maatschappij?
In Het streven reconstrueert Hans den Hartog Jager hoe het komt dat er geëngageerde kunstenaars bestaan die met hun werk misstanden aan de kaak stellen en een samenleving voeden met ideeën, terwijl ‘kunst’ toch geen machtsfactor van belang is. Hans den Hartog Jager blijft in zijn boek hameren op de muur die er tussen kunst en maatschappij staat. Omdat Hans den Hartog Jager nalaat een fundamentele kunsthistorisch studie te maken, maar zich vooral baseert op de kunstenaars die hij voor Meer macht selecteerde, komt zijn betoog geforceerd over.
Meer dan Hans den Hartog Jager geeft Jan Haerynck in De luchtkunstenaar: Jan Hoet antwoord op de vraag wat kunst maatschappelijk vermag. De luchtkunstenaar is een portret in tentoonstellingen van de dit jaar overleden Jan Hoet. Jan Haerynck laat behalve Jan Hoet zelf ook de mensen in zijn directe omgeving en die kunstenaars die bij hem een streepje voor hadden aan het woord. Dan wordt duidelijk hoe de machtsverhoudingen in de kunstwereld liggen, en hoe kunstenaars (in)direct een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat.
‘Iets met kunst’
Niña Weijers (De inconsequenties), Edzard Mik (Waar de zee begint) en Emma Curvers (Iedereen kan schilderen) deden ‘iets met kunst’ in hun respectievelijke romans. Niña Weijers deed dat heel overtuigend. Haar hoofdpersoon Minnie Paris is een beeldend kunstenaar met een conceptuele inslag. Alles in haar onmiddellijke omgeving heeft de potentie kunst te worden. Alles wat ze maakt staat in het teken van identiteit, waarbij de onzichtbaarheid de ultieme vorm van jezelf lijkt te zijn (en dat terwijl in veel van haar werk – en dat van de kunstenaars waar Minnie Paris zich door laat inspireren aanwezig zijn essentieel is). De consequenties is een heel doordachte roman waarin Niña Weijers laat zien dat het mogelijk is om meta-conceptuele kunstwerken van woorden te maken en functioneel heel veel namen te noemen zonder dat dit ten koste gaat van het verhaal.
Voor Edzard Mik speelt kunst een heel andere rol. Waar de zee begint is een liefdesgeschiedenis in twee bedrijven. Zoveel jaar na dato keert de Nederlandse bankier Nico terug naar Griekenland, waar hij ooit een liefde beleefde die het einde van zijn huwelijk betekende. In de tussentijd is Griekenland waar de bomen vanwege de Olympische Spelen tot in de hemel groeiden, verworden tot een land in crisis.
De vader van zijn toenmalige Griekse geliefde is een van de slachtoffers van de neergang van de economie, al weet hij lang te doen alsof zijn galerie nog even booming is als weleer. Zijn kapitaal is het werk gemaakt door vooraanstaande kunstenaars. Daarmee denkt hij al zijn schulden te kunnen betalen en een faillissement af te wenden.
Kunst is in Waar de zee begint maar bijzaak, en redt uiteindelijk de roman niet. Edzard Mik weet weliswaar de Griekse sfeer te treffen, maar overtuigt niet als het om de gewetensnood van de bankier gaat. Misschien wilde hij dit verhaal te graag vertellen.
Eigenlijk gaat Iedereen kan schilderen Emma Curvers helemaal niet over kunst. Schilderen volgens ‘de methode Ravensburger’ dat is de manier waarop de aan kwalen leidende vader van hoofdpersoon Iris Kostons tot rust komt. ‘Schilderen op nummer’, waarbij afbeeldingen teruggebracht zijn tot kleurvlakken en -codes – kun je geen kunst noemen, maar het weerspiegelt wel het deconstruerende karakter van de vader die met zijn gekte langzaam maar zeker het hele gezin ontwricht.
Iedereen kan schilderen is heel autobiografisch (de vader van de schrijfster verloor recent een rechtszaak: het boek mag blijven) en helemaal geen meesterwerk, maar de manier waarop de overige gezinsleden lijden onder een man/vader die het gelijk aan zijn kant denkt te hebben is heel verdienstelijk.
Wie in een jaar ‘maar’ 142 boeken leest, kan onmogelijk de stand van de letteren opmaken. Wat 2014 voor jaar was, weet ik dan ook niet. Maar, ik schreef het al, er waren mooie boeken bij. Het streven is om in 2015 toch weer iets meer te lezen… Anders kan ik op enig moment niet meer meepraten.
Leave a Reply