Ik ben al heel lang en gewaarschuwd mens. Vandaar dat ik geneigd ben wat er op achterflappen geschreven staat met een korreltje zout te nemen (al geef ik onmiddellijk toe dat ik de mogelijkheden die de kaft van een boek biedt ook zie, want ooit bedacht ik samen met een vriendin ons fonds, een verzameling lege hulzen).
Op de achterflap van een boek kan een uitgever zijn aanbevelingen kwijt. Daar kan hij de lezer lekker maken. Kostbare vierkante centimeters zijn het die hem daar ter beschikking staan.
Aanbevelingen van anderen onderstrepen wat hij wil zeggen. Alleen zegt een ander soms niet precies wat een uitgever goed uitkomt. Vandaar dat hij nogal eens knipt in een citaat voordat hij het op een boek plakt.
Over dat citeren schrijft Frank Jansen in het februari/maart-nummer van Onze Taal een stuk: “Geestig en ontroerend”: citaatmisbruik op achterflappen. In dat stuk ontleedt hij hoe dat citeren in zijn werk gaat. Anders dan in de wetenschap en de journalistiek -‘Aan een citaat mag je niets veranderen, alleen inkorten is toegestaan, zolang je maar op de plaats waar de niet opgenomen woorden en zinnen stonden het weglatingsteken gebruikt: (…).’ – gelden er geen regels voor het uit commercieel oogpunt citeren.
Een voorbeeld: het citaat uit de titel van het artikel bijvoorbeeld – ‘Geestig en ontroerend’ – is ontleend aan een recensie van de roman VSV van Leon de Winter in Trouw. In de recensie stond (waarbij de weglatingstekens voor rekening van Frank Jansen zijn): ‘Geestig is het zelfportret van De Winter zelf. (…) Wat rest zijn ontroerende scènes rondom Theo van Gogh.’ Op de achterflap van de roman blijven alleen de woorden geestig en ontroerend over.
Volgens Frank Jansen creëert wie die woorden op de achterflap leest, zelf een nieuw verband:
‘Geestig en ontroerend zijn bijvoeglijke naamwoorden, woorden die een eigenschap geven van iets anders, meestal een zelfstandig naamwoord. In het geval van de brontekst staan die er ook keurig bij: zelfportret en scènes. Maar in de blurbtekst niet.
Het probleem is dat de lezer met zulke bijvoeglijke naamwoorden zonder object geen genoegen neemt, en meteen op zoek gaat naar de meest waarschijnlijke interpretatie, in dit geval: het hele boek. Hij vat het citaat dus op als “Dit boek is geestig en ontroerend.” En dat is toch wel bedenkelijk.’
Aan de hand van andere voorbeelden laat Frank Jansen hoe gevarieerd de praktijk is van het zondigen tegen ‘de belangrijkste eis die aan een citaat moet worden gesteld’. Die belangrijkste eis ‘is dat de meest voor de hand liggende interpretatie van het citaat in overeenstemming is met de strekking die het in de brontekst had.’
Hoewel de kans dat een foutciteerder ‘gepakt’ wordt niet gering is – Frank Jansen kon voor zijn stuk putten uit ‘publicaties waarin schrijvers van de oorspronkelijke recensies eloquent gehakt maakten van incorrect citerende uitgeverijen en andere adverteerders’ – weerhoudt dat uitgevers niet om woorden uit hun verband te blijven rukken.
Sluitende oplossingen om citaatmisbruik tegen te gaan zijn er nog niet. Ook als commerciële citaten ‘minimaal vijf naast elkaar staande woorden uit de brontekst moet bevatten’ of alleen volledige zinnen geciteerd mogen worden, blijken uitgevers lezers op het verkeerde been te kunnen zetten. Frank Jansen noemt daarnaast de onorthodoxe oplossing die Henry Alford in The New York Times opperde: bespreek geen boeken meer van uitgevers die van het verknippen van citaten een gewoonte maken.
Ik begon met te zeggen dat ik al heel lang een gewaarschuwd mens ben. En dat ik weet hoe uitgevers te werk gaan. Maar soms wil ik om de tuin geleid worden. Dan wil ik dat het waar is wat een uitgever al dan niet in eigen woorden over een boek schrijft. Zeker als ik op dat moment behoefte heb aan zo’n boek. Daarom moet ook ik tegen de citatenmaffia beschermd worden.
Leave a Reply