Twee weken geleden zat ik in de bioscoop en keek naar Zurich. Hoewel ik vermoedde dat de titel verwees naar het dorp nabij de Afsluitdijk, had ik toch Zürich gezegd toen ik kaartjes bestelde. Hoe Zurich klinkt, kon ik me schijnbaar niet voorstellen.
Zurich heet niet voor niets Zurich. Ter hoogte van Zurich gebeurt er iets dat het leven van de hoofdpersoon in de film ingrijpend verandert.
Gisteren kwam ik Zurich weer tegen. En weer omdat er in de buurt iets gebeurd is dat ingrijpende gevolgen heeft. Een ongeluk met dodelijke afloop, maak ik op uit de eerste zinnen van Remington, de nieuwe roman van Bert Natter:
‘Mijn vader is er niet meer. In de achteruitkijkspiegel verdwijnt de Poolse vrachtwagen. Ik moet mee met de rest van het verkeer.’
Dat de zoon rijdend in de Mercedes van zijn vader zich op dat moment op de Afsluitdijk bevindt, bleek een paar alinea’s later. Toen ik de bladzijde omsloeg, zag ik Zurich.
Wat er precies gebeurd is, weet ik nog niet – ik ben inmiddels op bladzijde 89 – maar daar lijkt het in Remington ook niet om te gaan. In Remington doet een vader (dichter) een beroep op zijn zoon (beeldend kunstenaar). Hij moet hem vanuit Hamburg naar huis rijden. Voor zover ik dat uit het eerste deel van de roman op kan maken, is de vader klaar om afscheid van het leven te nemen.
Onderweg – net als De linkshandigen van Christiaan Weijts, Op zoek naar mijn voorhuid van Anuar, Roxy van Esther Gerritsen en De zomer hou je ook niet tegen van Dimitri Verhulst, is Remington een roadnovel – wisselen vader en zoon woorden en gedachten. Ze delen een verleden, herinneren zich niet noodzakelijk hetzelfde en staan als het om het heden gaat regelmatig lijnrecht tegenover elkaar.
Achter de woorden die Bert Natter de vader en zijn zoon in Remington in de mond legt, gaan opvattingen over wat kunst – de beeldende net zo goed als de literatuur – vermag en (niet) moet doen schuil. Tot nu toe – nogmaals, ik ben nog maar op bladzijde 89 – weet Bert Natter het evenwicht tussen de diverse lagen in Remington te bewaren.
(Inmiddels ben ik beland in een discussie over de kwaliteit van Lennon en McCartney. De vader betwijfelt of zij wel zo geniaal zijn als wel beweerd wordt. Tegen een muzikant die op een akoestische gitaar het begin van A Hard Day’s Night aanslaat, zegt hij:
‘Ik waag me niet gauw aan kwalificaties die het ene boven het andere stellen, maar het moet mij van het hart dat als het werkelijk om genialiteit gaat, popmusici geen partij zijn’,
om even later zijn betoog theoretisch nog wat meer kracht bij te zetten:
‘Mijn zoon denkt dat ik geen idee heb waarover ik spreek, het toeval wil echter dat ik een onderzoekje heb gedaan voor een column die ik in een Nederlandse krant publiceerde over de nadagen van kunstenaars. Een wezenskenmerk van grote kunstenaars, of zij nu componisten, schilders of schrijvers zijn, is dat hun werk met het stijgen van hun leeftijd wint aan zeggingskracht en kwaliteit.’
Omdat The Beatles ver voor hun nadagen stopten, zijn ze volgens de vader niet verder gekomen dan ‘een paar handenvol klassiekers en een hoop aardige deuntjes’. Van ‘damn near genius’ – dat vindt de muzikant – kan dus geen sprake zijn. )
Inmiddels ben ik Zurich een tweede keer tegengekomen in Remington. Nog steeds weet ik niet precies hoe ik het uit moet spreken. Wel dat het op zijn Fries Surch is, maar dat het dorp zich in 2000 fel verzet heeft toen er van gemeentewege geopperd werd om er officieel Surch van te maken. Zurich trekt namelijk vanwege Zürich nogal wat Zwitserse toeristen (en het is de vraag of die Surch weten te vinden).
Leave a Reply