In het meest recente nummer van Das Magazin (voorjaar 2015) staat een stuk van Daan Heerma van Voss. Het heet Een verlate reis en gaat over een samen met Frieda Mulisch gemaakte reis naar Auschwitz.
Het stuk begint zo:
‘I
Het is een reis die ik met een ander had moeten maken. Ik besef het zodra ik de bestemming ter sprake breng, verscholen achter mijn tonijnsteak. Maar die reis bestaat niet meer. En een tribuutreis is beter dan niets.
Frieda Mulisch en ik zitten in Palladium, een café aan het Leidseplein waar vooral voetballers en minnaressen komen. Ze wil me interviewen voor een literair tijdschrift dat Boekenpost heet. Bij het horen van mijn waslijst aan bedenkingen knikt ze op een manier die doet vermoeden dat ze niet echt luistert.
Ik heb haar één keer eerder gezien, op een boekendiner, waar ze aan mijn rechterhand zat. Een week later mailde ze me. De onderhandelingen voor het interview waren geopend. Het belangrijkste in dit stadium was volgens Frieda het vinden van een goede plek om het interview te houden.
En toen zei ik het. Misschien wilde ik weten of ze kwaad zou aanlopen, misschien wachtte ik op iemand die mij een herkansing gaf. “Auschwitz,”zei ik. “Maar dan moet het miezeren.” ‘
Wat vervolgens volgt is een persoonlijk verhaal over de reis naar Auschwitz die Daan Heerma van Voss eigenlijk had moeten maken. Niet Frieda Mulisch had zijn reisgenoot moeten zijn, maar de man aan wie Daan Heerma van Voss zijn voornaam dankt: peetvader Daan de Jong. Maar Daan de Jong leeft niet meer – hij overleed in 2014 – en die reis is dus definitief van de baan.
Een verlate reis is een behalve het verslag van de reis die wel doorging en een ode aan Daan de Jong.
2.
In het meest recente nummer van Boekenpost (mei/juni 2015) staat een stuk van Frieda Mulisch. Het heet Tegenstrijdigheden en gaat over een samen met Daan Heerma van Voss gemaakte reis naar Auschwitz.
Dat stuk begint zo:
‘Bij het diner ter ere van het 25-jarig jubileum van uitgeverij Prometheus zit ik naast Daan Heerma van Voss. Als ik me hartelijk voorstel, kijkt hij serieus. Een soort van onbezield, eigenlijk. Ik laat me niet uit het veld slaan, want hij is knap, en zijn afstandelijkheid intrigeert me – ik ben en blijf een vrouw. Bovendien doet hij me denken aan mijn vader. Misschien is het zijn houding, de benen over elkaar geslagen, een glas wijn in de hand – maar die ogen? We raken aan de praat en ook al blijft zijn blik onveranderd, is hij welbespraakt, slim, en ontzettend grappig. Wanneer ik schater van de lach blijft hij rustig, met soms de trekken van een flauwe glimlach om zijn mond. De avond kan mij niet lang genoeg duren. Daags na onze ontmoeting ontvang ik een berichtje van hem op Facebook, over een televisieprogramma waaraan ik meedeed. Erg attent dat hij mij hierover schrijft, onverwacht ook. Ik grijp mijn kans en vat een idee, een smoes zo je wilt: hem interviewen, ergens, waar dan ook. En route pratend over hem, zijn boeken, het leven. Hij mag kiezen waar naar toe. Hij stemt in. En kiest de locatie. Auschwitz.’
3.
Tegenstrijdigheden is het verslag van een reis, geen interview. Voor een interview is Auschwitz te nadrukkelijk aanwezig.
‘Ik stel Daan wat vragen; we moeten toch wat. Hij vertelt dat hij een angstig kind was dat leed aan astma.
Dat hij geschiedenis studeerde, goede cijfers haalde, maar zichzelf nooit als een goede historicus heeft gezien.
Ja, hij werkt met muziek op: Bob Dylan, Randy Newman.
Als hij wat zijn schrijven betreft genoeg heeft van het ene genre, stort hij zich in het volgende.
Desgevraagd zegt Daan dat hij nooit politicus zou kunnen zijn, want hij is niet goed in het verbergen van zijn mening.
Ik kijk naar Daan. Hij kijkt naar het raam. Ik stop met het willekeurig vragen stellen, en zwijg.’
In Auschwitz sprak Paul Rosenmöller met Arnon Grunberg. Frieda Mulisch zag dat en vond er wat van, blijkt aan het begin van Tegenstrijdigheden: ‘Ik bewonder de betoverende openhartigheid van Grunberg, maar erger me aan het haast belabberde niveau van interviewen. Dat moet ik met Daan anders kunnen.’
Aan het eind van haar artikel komt Frieda Mulisch terug op wat ze van Paul Rosenmöller vond:
‘In die paar uren voor Auschwitz dat Daan en ik met elkaar spraken, werd meer gezegd dan tijdens deze hele reis. Het leek zo’n mooi idee, maar het stompt de context dood: Auschwitz de slechtste locatie voor een gesprek – ik zal Rosenmöller niets meer kwalijk nemen, net zomin als Daans geslotenheid.
Soms moet je even helemaal stilstaan. Om bij die ander te kunnen zijn.
De blik in zijn ogen nog altijd dezelfde, tenminste bij mij.
Het was een eenzame reis.’
4.
Auschwitz. Ze waren er beiden. Ze waren er zelfs tegelijkertijd. Maar ze waren er niet samen. Dat maak ik op uit hun verhalen. Verhalen die elkaar onbedoeld en op een wonderlijke manier aanvullen.
Leave a Reply