Toen ik de afgelopen week op een woonboot in een Amsterdamse gracht enig achterstallig leeswerk verrichtte, realiseerde ik mij iets. Ik realiseerde mij dat ik me nooit afgevraagd heb wie toch die man was die de Sarphatistraat de mooiste straat van Amsterdam vond.
Toen ik me dat realiseerde, vroeg ik me eerst af waarom eigenlijk niet.
Misschien omdat die zin die vraag overbodig maakt. Zeg nou zelf:
‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter’,
is een ijzersterke opening. Dat moet Nescio geweten hebben.
Maar misschien vroeg ik het me ook niet af omdat het in de zin waarin die man voorkomt, niet om die man gaat. Als lezer voel je op je klompen aan dat het om ‘den uitvreter’ gaat. Waarom zou dat verhaal anders De uitvreter heten.
(Over wie er wonderlijker was, die man of de uitvreter, kun je van mening verschillen…)
Of misschien was ik toen – het is al heel wat jaren geleden dat ik De uitvreter van Nescio las – nog wel zo’n onbevangen lezer die er gewoon niet aan dacht dat achter die man iemand schuil ging die door Nescio gekend werd. Een lezer die geloofde in 100% verbeelding en maling had aan het autobiografische.
Maar door dat achterstallig leeswerk kan ik er niet meer om heen. Sinds ik in een interview over ambachtelijkheid – Stijl is Ambacht: niet aangeboren, moeizaam verworven, in Door het beeld – Door het woord – René Gude dit tegen Peter Henk Steenhuis heb horen ‘zeggen’:
‘Oprechtheid is een kunst die men leren moet, zegt de man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, de Internationale School voor Wijsbegeerte stichtte en die Nescio de merkwaardigste man noemt die hij ooit ontmoet heeft naast den uitvreter – Frederik van Eeden dus’,
weet ik wie die man was. (Nooit zal die zin nu nog hetzelfde klinken, maar ik zal proberen Frederik van Eeden te vergeten als ik hem citeer.)
Maar toen wilde ik natuurlijk weten in welke context Frederik van Eeden zich over de Sarphatistraat uitgelaten heeft.
Het schijnt dat hij – Van Eeden dus – de Sarphatistraat in 1888 een voorbeeld van Nederlandse wansmaak noemde, terwijl hij zich kon herinneren die straat vroeger de mooiste straat van de stad gevonden te hebben.
Nescio overdrijft in de openingszin van De uitvreter dus dichterlijk.
Door het beeld – Door het woord
Peter Henk Steenhuis en René Gude
Leusden : ISVW, 2015
ISBN 978-90-91693-50-2
Jacky van den Dikkenberg says
Frederik van Eeden publiceerde in 1888 in de Nieuwe Gids een artikel over ‘Een Liefde’ van Lodewijk van Deyssel (‘Een onzedelijk boek’). Hierin komt de volgende passage voor:
“Als den dag van gisteren heugt het mij hoe ik de Sarphatistraat de mooiste straat van Amsterdam vond – en ik meen vrij goed te weten wat de menschen voelen, die dat nog zoo vinden. ”
Nescio had iets met Van Eeden, al weet ik niet weet of ze elkaar ooit ontmoet hebben. Naar het voorbeeld van Walden probeerde Nescio met een aantal vrienden in 1901-1903 een idealistische kolonie op te richten in het Gooi. Ten tijde dat hij De Uitvreter schreef (jaren later), lagen die aspiraties als een melancholiek makende herinnering achter hem. Voor Nescio was Van Eeden, aanvankelijk de goeroe van Walden inmiddels verworden tot de wonderlijke kerel die de Sarphatistraat tot de mooiste straat van Amsterdam had gevonden. Ik denk dat Nescio het citaat niet meer hebben opgezocht, maar het uit zijn hoofd hebben geciteerd of bewust geparafraseerd.
Jacky van den Dikkenberg says
Frederik van Eeden publiceerde in 1888 in de Nieuwe Gids een artikel over ‘Een Liefde’ van Lodewijk van Deyssel (‘Een onzedelijk boek’). Hierin komt de volgende passage voor:
“Als den dag van gisteren heugt het mij hoe ik de Sarphatistraat de mooiste straat van Amsterdam vond – en ik meen vrij goed te weten wat de menschen voelen, die dat nog zoo vinden. ”
Nescio had iets met Van Eeden, al weet ik niet weet of ze elkaar ooit ontmoet hebben. Naar het voorbeeld van Walden probeerde Nescio met een aantal vrienden in 1901-1903 een idealistische kolonie op te richten in het Gooi. Ten tijde dat hij De Uitvreter schreef (jaren later), lagen die aspiraties als een melancholiek makende herinnering achter hem. Voor Nescio was Van Eeden, aanvankelijk de goeroe van Walden inmiddels verworden tot de wonderlijke kerel die de Sarphatistraat tot de mooiste straat van Amsterdam had gevonden. Nescio heeft het citaat denk ik niet meer opgezocht, maar het uit zijn hoofd geciteerd of bewust geparafraseerd.