Ik zag het niet meteen. Ik zag niet dat dit stilleven de letterlijke vertaling is van het gedicht Ophélie van Arthur Rimbaud, zoals de begeleidende tekst zegt, ‘met de draden wol als tekst en het veertje als komma. Ook zijn de verschillende objecten beschreven als verwijzingen naar het gedicht, en zou bijvoorbeeld de los gedrapeerde stof het water kunnen zijn waarop Ophelia drijft.’ Hommage à Rimbaud ou Ophélia van Walter Peterhans is de meest abstracte Ophelia die ik ooit gezien heb.
Ik stuitte op dit stilleven uit de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam toen ik ‘Sur l’onde calme et noire où dorment les étoiles la blanche Ophélia flotte comme un grand lys, flotte très lentement’ intikte. Die regel uit het gedicht citeert Kristien Hemmerechts in haar roman Alles verandert.
In Alles verandert komt een Ophelia voor die in bijna alles het tegendeel is van het meisje dat aanvankelijk Hamlets muze is. Die Ophelia is niet bestand tegen de druk van een nauwelijks beantwoorde liefde.
De Ophelia in Alles verandert lijkt onaantastbaar. Als zij nog geen naam heeft, heeft zij het voorzien op hoofdpersoon Iris Verdonck. Is ze een van de drie vrouwen die haar te grazen nemen. Samen schenden zij de lichamelijke integriteit van Iris Verdonck. Desondanks wenst Iris geen aangifte te doen. Ook niet als zij de vrouw die Ophelia blijkt te heten op een later tijdstip herkent en moet toestaan dat zij onder hetzelfde dak – het dak van het huis waar haar zoon housesitter is – komt wonen en een tweede keer toeslaat.
(Het mag inmiddels bekend verondersteld worden dat Alles verandert in grote lijnen het plot van de roman In ongenade / Disgrace van J.M. Coetzee volgt.)
Dat Iris Verdonck aan die andere Ophelia moet denken, is niet zo vreemd. Voordat Iris Verdonck de luwte zocht (zelf heeft ze ook iets op haar geweten) gaf ze les in literatuur. Ze verzorgde colleges TransSexLit, waarin ze haar studenten confronteerde met de seksebevestigende rollen die auteurs hun personages laten spelen. Toch kwam ze voor mij uit de lucht vallen. Ik dacht zelfs niet aan de ene andere Ophelia toen ik kennis nam van haar naam.
Iris Verdonck dus wel. Dankzij Kristien Hemmerechts.
‘Wat zal ze zeggen als Ophelia hier nu verschijnt? Zal ze haar vertellen over het lot van haar beroemde naamgenote? “Sur l’onde calme et noire où dorment les étoiles la blanche Ophélia flotte comme un grand lys, flotte très lentement.” Jaren geleden heeft ze het hele gedicht uit haar hoofd gekend, nu blijven er brokken over, puin, wrakhout. “Op het kalme, zwarte water waar de sterren slapen drijft de blanke Ophelia als een grote witte lelie; heel langzaam drijft ze daar.” Arthur Rimbaud, Ophelia.’
Kristien Hemmerechts laat het bij die ene zin. Omdat ze wil dat Iris Verdonck niet weet hoe het gedicht verder gaat. Misschien wel omdat die zin samenvalt met de meest bekende figuratieve verbeeldingen van Ophelia.
Ik had het gedicht van Arthur Rimbaud niet paraat, maar vond het dankzij die ene zin:
Ophélie
I
Sur l’onde calme et noire où dorment les étoiles
La blanche Ophélia flotte comme un grand lys,
Flotte très lentement, couchée en ses longs voiles…
– On entend dans les bois lointains des hallalis.
Voici plus de mille ans que la triste Ophélie
Passe, fantôme blanc, sur le long fleuve noir
Voici plus de mille ans que sa douce folie
Murmure sa romance à la brise du soir
Le vent baise ses seins et déploie en corolle
Ses grands voiles bercés mollement par les eaux ;
Les saules frissonnants pleurent sur son épaule,
Sur son grand front rêveur s’inclinent les roseaux.
Les nénuphars froissés soupirent autour d’elle ;
Elle éveille parfois, dans un aune qui dort,
Quelque nid, d’où s’échappe un petit frisson d’aile :
– Un chant mystérieux tombe des astres d’or
II
O pâle Ophélia ! belle comme la neige !
Oui tu mourus, enfant, par un fleuve emporté !
C’est que les vents tombant des grand monts de Norwège
T’avaient parlé tout bas de l’âpre liberté ;
C’est qu’un souffle, tordant ta grande chevelure,
À ton esprit rêveur portait d’étranges bruits,
Que ton coeur écoutait le chant de la Nature
Dans les plaintes de l’arbre et les soupirs des nuits ;
C’est que la voix des mers folles, immense râle,
Brisait ton sein d’enfant, trop humain et trop doux ;
C’est qu’un matin d’avril, un beau cavalier pâle,
Un pauvre fou, s’assit muet à tes genoux !
Ciel ! Amour ! Liberté ! Quel rêve, ô pauvre Folle !
Tu te fondais à lui comme une neige au feu :
Tes grandes visions étranglaient ta parole
– Et l’Infini terrible éffara ton oeil bleu !
III
– Et le Poète dit qu’aux rayons des étoiles
Tu viens chercher, la nuit, les fleurs que tu cueillis ;
Et qu’il a vu sur l’eau, couchée en ses longs voiles,
La blanche Ophélia flotter, comme un grand lys.
nadat ik het dus eerst van Walter Peterhans vond. Inmiddels vind ik het een fascinerend beeld.
Leave a Reply