Biografie door een vakgenoot geschreven
Het is een heel handzaam boek, de net geen tweehonderd pagina’s tellende biografie Van Gogh van Julian Bell. En toch had ik tijdens het lezen een hele tafel nodig. En een tablet. Want Van Gogh lezen zonder zijn werk en zijn brieven bij de hand te hebben, is in dit geval zeker ondenkbaar.
Wat Julian Bell – zoon van Quinten, kleinzoon van Vanessa Stephen en Clive Bell, en zelf ook schilder – doet, is door close watching en close reading verbanden aanbrengen tussen de drie Vincenten die hij heeft leren kennen: de schilder, de brievenschrijver en het sociale dier. Wat hij wil is de innerlijke tegenstrijdigheden waarvan volgens hem sprake is duiden.
Om precies te zien wat Julian Bell doet, heb je het werk en de brieven van Vincent van Gogh nodig, want hij citeert spaarzaam en er staan maar weinig plaatjes in het boek.
—
Toen Julian Bell de brieven van Vincent van Gogh las – de zesdelige editie, niet de bloemlezing (die kende hij al) – was hij onder de indruk. Hij las ze om er voor de London Review of Books uitgebreid over te schrijven. In die onder de titel For Those Who Don’t Know (5 november 2009) verschenen recensie karakteriseert hij de brieven als volgt:
‘With a peculiar and terrible force, his letters pit the reader against what’s hard in art and what’s cold in money, lashing out in search of something that, for want of a better term, could be called the soul. By turns grim and dazzling, vicious and tender, they are nearly always searingly lucid: the hawk-eyed art-dealer’s nephew was also a well-read preacher’s son, with a superb command of rhetoric. The reach and interest of these letters, that’s to say, extend well beyond the culture of modern art in which they have long been central.’
Julian Bell neemt in dat stuk al de tijd en de ruimte om de betekenis van de brieven te benadrukken. In zekere zin is For Those Who Don’t Know een voorstadium van Van Gogh: a Power Seething.
—
(In de oorspronkelijke versie heeft het boek een ondertitel ontleend aan een zinsnede uit een van de brieven van Vincent van Gogh aan zijn broer Theo. In brief nummer 288 – geschreven op 26 en 27 november 1882 – heeft Vincent van Gogh het over
‘Met al die lawine van zorg op ’t hart moet men aan ’t werk met een bedaard alledaags gezigt, zonder een spier te vertrekken, in het gewone leven zijn gang gaan, scharrelen met de modellen, met den man die de huishuur komt halen, met jan en alleman enfin. Men moet met koelbloedigheid de eene hand aan ’t roer houden om ’t werk voort te zetten, met de andere hand trachten te zorgen men anderen geen schade doe. En dan komen er stormen, dingen die men niet voorzien had, men weet niet meer wat te doen en men heeft een gevoel dat men elk oogenblik op een klip kan stooten.
Men kan zich niet presenteeren als iemand die anderen voordeel kan doen of eene zaak in ’t hoofd heeft die rendeeren moet – neen, integendeel is ’t te voorzien het op een deficit zal uitloopen en toch, toch, men voelt eene kracht in zich bruisschen, men heeft een werk te doen en het moet gedaan worden.–´
‘A Power Seething’ slaat op: ‘men voelt eene kracht in zich bruisschen’.)
—
Theo van Gogh was degene die Vincent tot schilderen aanzette, nadat zijn oudere broer ongeschikt bleek voor een aantal andere roepingen. Hij mislukte als kunsthandelaar. Hij mislukte als boekverkoper. Hij mislukte als (leken)predikant. Hij mislukte als kunstenaarsleerling. En hij mislukte als zoon. Zijn karakter matchte niet met de verwachtingen, zullen we maar zeggen. Hij was zo gedreven dat hij in zijn streven te slagen zichzelf en anderen voorbij liep.
Omdat Julian Bell in Van Gogh de chronologie van Van Goghs levensloop niet negeert, en de grote lijnen van dat leven bij bijna iedereen die de naam Vincent van Gogh kent belletjes zal doen rinkelen, zal het niet iedereen die vanwege die zin op de cover – ‘de complete en compacte biografie’ – naar Van Gogh greep in de hoop snel veel wijzer te worden meteen opvallen hoe anders de aanpak van Julian Bell is.
Meer dan de gemiddelde Van Gogh-biograaf laat Julian Bell zijn onderwerp van studie zelf aan het woord. De brieven van Vincent van Gogh – en dan met name de brieven aan broer Theo – zijn de leidraad. Betrouwbaarder bewijs van wat Van Gogh tijdens bepaalde periodes in zijn leven dacht en deed lijkt nauwelijks denkbaar. Maar omdat niet alles wat Julian Bell aan de brieven van Van Gogh ontleent, als zodanig herkenbaar is – ik schreef al dat hij weinig letterlijk citeert – lijkt het alsof ook hij zich beperkt tot het ordenen en interpreteren van informatie.
—
Wat voor Julian Bell als een paal boven water staat – en wat nogal eens uit het oog verloren wordt door de nadruk die gelegd wordt op Van Goghs aanvallen van waanzin en zijn zelfmoord – is dat Vincent van Gogh toen hij eenmaal voor het kunstenaarschap koos heel doelgericht te werk ging. Dat hij daarbij kon putten uit wat hij gezien en gelezen had. Dat hij duidelijke opvattingen had over welke kant hij op wilde. En dat er dus ook periodes zijn aan te wijzen in de kunstenaarschap. Dat zijn vele verplaatsingen altijd iets te maken hadden met de fase van (zelf)onderzoek waarin Vincent van Gogh zich bevond. Het waren zijn opvattingen die maakten dat hij naar elders vertrok.
Aan de hand van de brieven reconstrueert Julian Bell hoe Vincent van Gogh tegen kunstenaarschap aankeek; door wie hij in welke periode werd beïnvloed; hoe het veranderen van genre in zijn ontwikkeling paste; in hoeverre zijn materiaalgebruik bepaald werd door gebrek aan financiële middelen (want hoewel Vincent van Gogh door zijn broer Theo werd onderhouden, ontbrak het hem niet zelden aan geld) en wijst hij op discrepanties tussen wat hij leest en wat hij (niet) ziet.
‘Wat betekende het aanvankelijk voor hem om kunstenaar te zijn? Mijnwerkers onderweg naar de mijn, een grote potloodtekening met een dunne waas van kleur, die hij in augustus 1880 in een brief aan Theo ter sprake brengt, is in feite een eerste beginselverklaring van deze laatbloeier. Dit is het werk van iemand die verwacht dat schilderingen een verhaal vertellen over hoe het leven van mensen in elkaar steekt. Laat kunst een uitbeelding zijn van de diverse manieren waarop mensen hun leven leiden op het land dat ze bewerken; dat was wat Vincent van Millet had opgestoken: hij “heeft ons de ogen weer geopend voor de mens die leeft in de natuur”. Alleen werd die les van Millet nu toegepast op een zwaar industriële omgeving, met in de hoofdrol een aantal overstoorbare arbeiders.’
(vertaling: Paul van der Lecq)
Dit schrijft Julian Bell in het tweede hoofdstuk van zijn boek – dat hoofdstuk heet Zondaar. Bell kiest voor titels die passen bij de rollen die Van Gogh op het lijf geschreven leken (etiketten die hij zichzelf in zijn brieven opplakte): ‘heilige’, ‘zondaar’, ‘hond’, ‘avonturier’, en de rol die ‘Japan’ en de periode van zenuwinzinkingen waarin de kunstenaar ‘gebroken’ raakte op de beeldvorming speelde.
—
Over de laatste fase van zijn (werkzame) leven – Vincent van Gogh heeft de kliniek in Saint-Rémy-de-Provence verlaten en zich in Auvers-sur-Oise in de buurt van Parijs gevestigd – vraagt Julian Bell zich onder andere het volgend af:
‘Wat was nu precies de status van Vincent op dat moment, en wat was zijn geestelijke staat? Toen hij vlak voor zijn vertrek uit de inrichting overvallen werd door een laatste vlaag van productiviteit, had hij geschreven: “De penseelstreken komen als vanzelf”, en een paar dagen later meldde hij in een opvallend dissociatief opgebouwde zijn dat zijn “hoofd absoluut kalm is en de penseelstreken bij me opkomen en elkaar zeer logisch opvolgen” Vincents schildershand en zijn zorgvulig verwoorde bewustzijn leefden nu zonder moeite naast elkaar, en die staat van onthechting schemert door op veel van de doeken die hij begon zodra hij zich in Auvers had gevestigd. Hij ging in de aanval en overdekte zijn geprepareerde, rechthoekige doeken met krachtige halen, streken en vegen, in een achteloze, roekeloze “vertaling” van het tafereel waar hij op uitkeek. Zijn kleurgevoel was zelfs nog doortastender, trefzeker en lyrisch tegelijk, terwijl de lijnvoering werd meegenomen op een deinende zee van golven die soms voortdobberden en uitrolden, en zich dan weer aan hun eigen ritme onderwierpen.’
(vertaling: Paul van der Lecq)
De stelligheid waarmee Julian Bell meent het een met het ander – niet alleen in dit geval – te kunnen verbinden, dwingt/nodigt uit om de brieven en de tekeningen/schilderijen er toch maar bij te pakken. Ik wil hem wel geloven, maar ik wil het ook met eigen ogen zien. Want behalve dat Julian Bell zich aan de feiten houdt, is Van Gogh ook een heel persoonlijk boek. Geen biografie in de strikte betekenis van het woord.
Julian Bell is zich daarvan bewust. Hij heeft niet de behoefte om het door andere gedane biografische speurwerk nog eens dunnetjes over te doen – ‘Ik wil bondig zijn omdat er op dit moment van schrijven, in 2013, een enorme rijkdom is aan biografisch materiaal’. Wat hij wil is aan alles dat al geschreven is iets toevoegen vanuit het perspectief van iemand die weet wat het is om schilder te zijn: ‘Vanuit dat perspectief lijken de daden van Vincent van belang, omdat zijn schilderijen van belang zijn, eerder dan andersom.’
Toch is Van Gogh meer dan een particuliere opvatting van een vakgenote liefhebber. En alleen daarom al zou het geen kwaad gekund hebben als Van Gogh meer beeldmateriaal en langere fragmenten uit de brieven had bevat. Zodat wie het boek leest de bronnen direct bij de hand heeft, en direct kan staven of hij het met Julian Bell eens is (dan wel of hij zich iets bij zijn wijze van redeneren voor kan stellen).
Gelukkig had ik Van Gogh tekenaar: de meesterwerken van Sjraar van Heugten, “La tristesse durera toujours”: een leven in brieven en de gedigitaliseerde verzameling brieven bij de hand.
Amsterdam : Nieuw Amsterdam, 2015
ISBN 978-90-468-1985-2
Leave a Reply