Tim Parks ziet niets in de Nobelprijs voor de Literatuur. In Wat is er mis met de Nobelprijs? legt hij uit wat hij er op tegen heeft. Hij schreef het stuk dat is opgenomen in Waarom ik lees: de veranderende wereld van het boek in het jaar dat Tomas Tranströmer uitverkoren werd.
In Wat is er mis met de Nobelprijs? schetst hij hoe onmogelijk de taak van de achttien voor het leven benoemde Zweedse leden van de Academie die jaarlijks de keuze moet maken is.
‘Hoe besluiten deze mensen wie de grootste schrijvers en/of dichters zijn van de huidige internationale letterenwereld? Ze doen beroep op veel literatuurkenners in veel landen die ze betalen om een paar overwegingen neer te krabbelen over mogelijke winnaars. Dergelijke experts worden verondersteld anoniem te blijven, maar het bleek onvermijdelijk dat er een paar bevriend waren met de kandidaat die ze hadden voorgedragen.
Laten we eens proberen te bedenken hoeveel je hiervoor moet lezen. Laten we aannemen dat er elk jaar zo’n honderd schrijvers voorgedragen worden – niet ondenkbaar – en dat de jury begint met één boek van elk van hen te lezen. Maar het gaat hier natuurlijk om een prijs voor het hele oeuvre van een schrijver, dus laten we aannemen dat ze eerst het aantal kandidaten terugbrengen en dan twee boeken lezen van de overblijvers, en daarna drie, en daarna vier. Het is niet onwaarschijnlijk dat ze elk jaar zo’n tweehonderd boeken moeten lezen (dit boven op hun normale werkdruk). Van die boeken zullen er maar heel weinig in het Zweeds zijn geschreven, waarvan er maar een paar beschikbaar zullen zijn in Engelse vertaling. Maar aangezien de Engelsen en Amerikanen erom bekendstaan niet echt veel te vertalen, zullen er van nog exotischer werk soms Franse, Duitse, of misschien Spaanse vertalingen gelezen moeten worden.’
(vertaling: C.M.L. Kisling)
Een schier onmogelijk taak dus. Tim Parks verplaatst zich in de positie van de jury en denkt namens het achttiental:
‘We gaan op zoek naar een paar eenvoudige, snelle en breed aanvaardbare criteria die ons kunnen helpen om deze narigheid uit de weg te ruimen. En omdat, zoals Borges al zei, esthetische redenen moeilijk zijn en een bijzondere gevoeligheid en lange overpeinzing vereisen, terwijl politieke betrekkingen gemakkelijker zijn en sneller te begrijpen, richten wij onze blik op die gebieden van de wereld die in de publieke belangstelling staan vanwege politieke onrust bijvoorbeeld, of schending van de mensenrechten; we gaan op zoek naar auteurs die hoog aanzien genieten en die zo mogelijk al belangrijke prijzen hebben gekregen binnen de literaire gemeenschap van hun thuisland, en die openlijk de goede politieke kant kiezen, en die auteurs pikken we eruit.’
(vertaling: C.M.L. Kisling)
Om vervolgens weer comfortabel achterover te leunen en breed uit te meten over de volgens hem in vele verkeerde keelgaten geschoten keuze voor Elfriede Jelinek.
‘Wat een opluchting moet het dus zijn om af en toe te kunnen zeggen: naar de duivel ermee, we geven hem aan een Zweed, in dit geval aan een tachtigjarige die bekendstaat als de beste levende dichter van zijn land en een man wiens hele oeuvre, zoals Peter Englund zo charmant opmerkt, in één dunnen paperback zou passen. Een winnaar, om kort te gaan, die de hele jury in een paar uur in origineel zuiver Zweeds kan lezen. Misschien waren ze aan een sabbatical toe.’
(vertaling: C.M.L. Kisling)
Het stuk stond onder de titel What’s Wrong With the Nobel Prize in Literature op 6 oktober 2011 in The New York Review of Books. Op 22 december diende Per Wästberg – toen voorzitter van het comité dat over de toekenning van de Nobelprijs voor Literatuur besliste – Tim Parks in The New York Review of Books van repliek:
‘May I, as a reader for decades of your journal, give a more factual background to Tim Parks’s article. This year’s laureate, Tomas Tranströmer, has been proposed, for years, by former laureates Joseph Brodsky, Seamus Heaney, and Derek Walcott. In New York in 2000, Susan Sontag told me that Tranströmer was the Swede most well-known in the US. He is translated into sixty languages; there are cafés named after him in China and Slovenia. And in Sweden we have all read and loved him since we were young.
The Nobel Committee consists of five members out of the rest of the Swedish Academy. By February we get about 220 suggestions from all around the world. By April we have concocted an “expectancy” list of twenty. By May we get the Academy to approve a short list of five to be read during the next four months. No one could get the prize without having been on the list for at least two years. Be sure we read a select group of American, Canadian, and Australian writers continuously!
We have, of course, Mr. Parks, read even Jelinek’s Greed, though it was hard going. And so much else! For my part I try to read one book a day to keep ill health away. We master thirteen languages in the Academy but when we suspect a genius hidden in an unknown language we call on translators and oath-sworn experts to give us generous samples of that writer.
We go for an individual’s life’s work regardless of nation, gender, or religion. We could, if need be, give it to Portugal or the US five times in a row, or to essayists, historians, or children’s book writers. We do not have a human rights criterion. We award, for example, Orhan Pamuk for his outstanding novels and essays; then the award becomes politically interpreted.
In the committee we are obsessed readers since childhood and so have a rich background to judge from. None of us has a university job; we are all free writers with our own manuscripts to take care of in between.’
Tim Parks zit er dus op heel veel punten naast. En toch wil hij het laatste woord. De krant biedt hem de gelegenheid om op Per Wästberg te reageren:
‘One can only thank Per Wästberg for this generous clarification on so many fronts. That said, the object of my wonder in writing this piece was not so much the Swedish jurors, who have all my sympathy, tied as they are to such an onerous task, and even less so Tomas Tranströmer, who perhaps would have received the prize years before were it not for the inconvenience of his being Swedish too. No, what I find quite marvelous is the exaggerated attention and prestige the world affords to an annual ritual that can never be more than a valiant attempt to point the spotlight at one fine writer and thank him or her for giving us so much pleasure; this at the risk, however, of suggesting an unbridgeable gulf between that winner and the many others inevitably cast into the shadow: they include Jorge Luis Borges and Thomas Bernhard.’
Inderdaad besluit hij zijn essay Wat is er mis met de Nobelprijs? met de constatering dat er bovenmatig veel aandacht en gewicht wordt toegekend aan de prijs. Maar niet dan nadat hij eerst de jury te maat genomen heeft.
Ik heb Tim Parks nog niet gehoord over het feit dat de Nobelprijs voor de Literatuur dit jaar aan de Wit-Russische schrijver Svetlana Aleksijevitsj – favoriet bij de bookmakers – is toegekend ‘for her polyphonic writings, a monument to suffering and courage in our time’.
Volgens Yuras Karmanau is de keuze voor Svetlana Aleksijevitsj een ongebruikelijke:
‘The Swedish Academy, which picks the prestigious literature laureates, has only twice before bestowed the award on non-fiction – to Winston Churchill and Bertrand Russell – and had never honored journalistic work with a Nobel’,
las ik in een bericht gegenereerd door Associated Press.
Waarom ik lees: de veranderende wereld van het boek
Amsterdam : Arbeiderspers, 2015
ISBN 978-90-295-3935-7
Leave a Reply