Drie jaar geleden schreef Jaap Goedegebuure onder de titel Opvallen is niet genoeg een stuk dat de indruk wekte een beschouwing over debuteren te zijn (maar uiteindelijk niet veel meer bleek dan een groepsrecensie waarin zeven debutanten het voor hun kiezen kregen).
Ik schreef naar aanleiding van dat stuk een stuk, waarin ik mij onder andere afvroeg wat uitgevers beweegt om met hagel te schieten in plaats van op safe te spelen:
‘De vraag die mij in dat geval – als het waar is dat de boeken zelf niet goed genoeg zijn – relevanter lijkt is: wat heeft de uitgever bewogen om dat boek/die boeken uit te geven? Hoe is het weinig selectieve uitgeefbeleid te verklaren? Als het zo is – dat beweert Jaap Goedegebuure – dat veel debuten “hun bestaan enkel te danken hebben aan de omstandigheid dat uitgevers bij wijze van kanonnenvoer een bont cohort schrijfrecruten het slagveld opsturen en maar afwachten wie overleeft”, dan hebben uitgevers blijkbaar nog (financiële) speelruimte genoeg om proefballonnetjes op te laten. Hoeveel debuten mogen er mislukken om de balans toch in het voordeel van de uitgever door te laten slaan? Welke afwegingen maken uitgeverijen bij het samenstellen van een debutantenmix, bestaande uit ware debutanten, debuterende BN’ers en debutanten die bewezen hebben te kunnen schrijven maar zich nog nooit aan fictie waagden?’
Net als Jaap Goedegebuure gooide ik alleen een balletje op over de kwestie en bleef ik het antwoord op de vraag schuldig. Ik maakte nog wel een opzet voor een enquête (over: het belang van debuten voor een fonds; het scouten van talent; het genereren van aandacht in de media en het respijt dat schrijvers na hun debuut krijgen), maar zag uiteindelijk af van het doen van onderzoek. Ik besloot mijn tijd nuttiger besteden en nog meer debuten te lezen dan voorheen.
(Hoewel ik tijd ook verdoe met boeken die er in mijn ogen niet toe doen, zie ik dat er debutanten zijn die een belofte inhouden voor de toekomst. Er zijn er zelfs die meteen met de besten mee kunnen.
Wat mij betreft hebben bijvoorbeeld Naomi Rebekka Boekwijt, Stephan Enter, Esther Gerritsen, Philip Huff, Bert Natter, David Pefko, Annelies Verbeke, Robbert Welagen en Maartje Wortel – (niet) zomaar wat schrijvers die ik lees vanaf het moment dat ze debuteerden – de door hen gewekte verwachtingen tot nu toe waargemaakt. Voorlopig wijst nog niets er op dat Niña Weijers zich niet bij dat rijtje gaat voegen.)
Veel wijzer ben ik van al dat lezen nog niet geworden. Ik weet nog steeds niet precies hoe het zit met de kost en de baat als het om debutanten gaat.
Op mijn stapel liggen nu (nog) drie debuten: Cinderella (Michael Bijnens), Het smelt (Lize Spit) en Eland (Lykele Muus). In omvang ontlopen ze elkaar niet zoveel: en 476, 478 en 484 pagina’s.
Cinderella ligt er nog. De aandacht die het boek in de week van verschijnen kreeg, maakte mij niet nieuwsgierig. Integendeel, ik had het wel even gehad met de zoon van een Antwerpse prostituee die een roman schreef over een zoon van een hoer die de pooier van zijn moeder wordt.
Het smelt ligt er al even. De uitgever stuurde het me toe en wenste mij veel leesplezier en fijne feestdagen toe. Ik liet het liggen, omdat het officieel pas op 14 januari verschijnt, maar eigenlijk was ik er toen het liefst meteen in begonnen. Het houdt zo lekker vast.
Eland arriveerde vorige week. De schrijver vroeg of hij het me toe mocht sturen. Ik had geen bezwaar. De eerste indruk is positief.
Ondanks Lykele Muus kan ik de komende week niet om Lize Spit heen.
Samen met Bregje Hofstede en Jamal Ouariachi en Lize Spit is zij te gast tijdens Winternachten. Zij vertellen daar tijdens een literaire brunch – Help, ik debuteer! heet het programma – wat debuteren voor hen betekent en Peter Nijssen van De Arbeiderspers legt uit hoe het uitgeven van debuten in zijn werk ging en gaat.
Misschien heeft hij het antwoord op de vraag waarom uitgevers ruim baan maken voor debuten en meer debutanten een moment of fame gunnen dan goed is voor een bedrijf.
Leave a Reply