Voordat de barre tocht van Alfred Issendorf echt aanvangt, heeft hij er al de nodige omzwervingen opzitten. Nadat hij tevergeefs bij professor Nummedal heeft aangeklopt voor luchtfoto’s, wordt hij door de onwelwillende geoloog die vindt dat iemand uit het platte moerassige Nederland zich verre zou moeten houden van waar hij zelf goed in is (geologie) doorgestuurd naar het instituut dat hem mogelijk wel kan helpen (als zij niet net midden in een verhuizing zouden zitten). Ook na de expeditie naar de geologische dienst staat promovendus Issendorf nog met lege handen.
(In Beyond sleep brengt scenarist en regisseur Boudewijn Koole die dramatische aanloop terug tot een paar terloops uitgesproken zinnen die ondanks dat hun uitwerking niet missen.)
W.F. Hermans laat in Nooit meer slapen de werkelijke tocht pas op bladzijde 79 beginnen. Even voor die tijd hebben Arne en Alfred het over klein zijn en zo weinig zelfvertrouwen hebben dat je zelfs de rol van underdog niet op je durft te nemen.
Arne is heel uitgesproken over de achterstand die Noor zijn en Noors spreken met zich meebrengt:
‘ – Als je een klein land bent, zegt hij, als de politiek en de mode en de films en de auto’s en de machines en bijna alles uit het buitenland komt. Als dan ook nog bijna alle essentiële boeken, d.w.z. de boeken die gelijk hebben, de boeken die de waarheid bevatten, de boeken die beter zijn dan de meeste inheemse boeken, d.w.z. de vaderboeken, als die in vreemde talen geschreven zijn, dan krijgt zodoende het buitenland een positie tegenover je als het moederland tegenover de kolonie, als de stad tegenover het platteland. De koloniaal en de provinciaal, wat zijn ze anders dan degenen die niet “bij” zijn, die de dingen niet precies weten, altijd ongelijk hebben, niet op de hoogte zijn, achterlijk, enz.’
Even later spitst hij dat nog eens verder toe:
‘Wanneer een Noor hier met iets nieuws komt aandragen, zeggen de mensen: dat kan niet goed zijn, want dat hebben we nog niet in een Amerikaans boek gelezen. Maar als een Amerikaan iets onzinnigs beweert en een Noor spreekt dat tegen, dan zeggen ze: hij is niet op de hoogte! Hij is maar een provinciaal! Hij moet eens een jaartje naar Amerika gaan!
In een klein land zijn het altijd naäpers die het hoogst staan aangeschreven en dat geldt op alle gebieden. Nu Ibsen en Strindberg dood zijn, nu weet iedereen dat zij de grootste schrijvers waren die Skandinavië ooit heeft opgeleverd. Maar toen ze nog leefden! Praktisch elke houthakker kon de Nobelprijs krijgen… Ibsen en Strindberg kregen hem niet!’
(Vervang Noor door Nederlander, bedenk dat ook Nederland een klein land is, en … )
Gelukkig hebben de Noren nu Karl Ove Knausgård.
(Die overigens in Uit & thuis: over voetbal, vriendschap en andere zaken van levensbelang ook iets zegt groot en klein. Op 19 juni 2014 reageert hij op wat vriend Fredrik Ekelund die zich op dat moment in Brazilië bevindt vanwege het WK Voetbal schrijft over de veranderende wereld. Hij schrijft onder andere dit:
‘Je hebt gelijk, het is zaak onze blik te verruimen, verder te kijken dan ons eigen kleine wereldje. (…) Ik weet dat ik klink als Ekdal in Bergmans Fanny en Alexander, wanneer hij het heeft over de kleine en de grote wereld, maar ik heb er de laatste vijftien jaar veel over nagedacht wat dat lokale eigenlijk precies is en waarom ik dit als zo belangrijk ervaar, en de mondialisering als iets bedreigends, een of ander gevaar. Dat ik er veel over heb nagedacht ligt voor een groot deel aan het feit dat het lokale zo centraal stond in de waardehiërarchie van de nazi’s. Ik zal er nu niet dieper op ingaan, tweeëntwintig minuten voor de wedstrijd begint, maar ik wel er wel nog aan toevoegen dat het nazistische systeemdenken meer dan wat ook het lokale als idee, voorstelling, waarde heeft uitgewist. Maar zoals ik het zie, schuilt er veel in dat begrippenpaar, het lokale en het mondiale, en de radicale verandering die zich de laatste dertig jaar heeft voltrokken is ontegenzeggelijk een crisis, in die zin dat we voor iets geheel nieuws staan, iets ongekends. Ik bevind me met mijn hoofd in de oude wereld, met mijn lijf in de nieuwe wereld, en wordt verscheurd tussen de twee.’
Groot en klein is volgens Willem Otterspeer – Hermans’ biograaf – een motief dat in Nooit meer slapen telkens, en steeds in een andere vorm, terugkeert:
‘De afwisseling van klein en groot, van wetenschap en werkelijkheid, is in alle niveaus van de roman verwerkt. Alfred ziet de werkelijkheid steeds in die termen’,
schrijft hij in De zanger van de wrok: Willem Frederik Hermans. Biografie, deel II (1953-1995).
Leave a Reply