Jan Fabre is een slechte slaper. Maar hij gebruikt de tijd dat hij wakker ligt goed. Hij be(denkt) en schrijft. Zijn slapeloosheid leverde al mooie voorstellingen op en twee ‘nachtboeken’, waarin hij verslag doet van de gedachten die hem ’s nachts overvallen. En nu is daar Restanten, een verzameling teksten die ogen als poëzie, maar beter tot hun recht komen zonder dat stempel.
Het zijn teksten met een zekere cadans, waarin herhalingen en variaties op thema’s de toon zetten. Teksten die niet op zichzelf staan. Teksten geschreven in de aanloop naar Mount Olympus. To glorify the cult of tragedy (a 24 hour performance).
Sigrid Bousset, die het nawoord schreef, noemt het ‘restanten van bedenkingen, dromen, herinneringen van dromen, restanten van kennis over de Griekse mythologie, mentale ruïnes van wat voorbij is. Herinneringen aan wat ooit was, toen je nog sliep, omringd en beschermd. Het zijn teksten die getuigen van radicale eenzaamheid, omringd door echo’s van personages die leven in het hiernamaals, spookaanwezigheden in een onbestemde tijd.’
Gek. Zo zag ik in elk geval de meeste van die 41 teksten helemaal niet. Ik las er ondanks het ongemak van het niet slapen ook berusting in. Vrede met de situatie. Al geniet de ik niet noodzakelijk van wat hem tijdens het niet slapen te binnen schiet.
Ik ben het met Sigrid Bousset eens dat er in Restanten veel doorklinkt. Beelden die bekend voorkomen. Beelden die het uiterste van de verbeelding vragen. En beelden die versmelten met andere beelden.
Zo moest ik toen ik tekst n° 32 las:
Niemand is te klein
om een verschil te maken?
Een paar nachten geleden was er een mug
die de terreur van mijn slaaptekort verergerde
Ik zakte dieper weg
in het moeras van de slapeloosheid
Dat klein zoemend ding maakte me horendol
razend zenuwachtig
Ik werd wakkerder dan wakker
en kreeg sombere gedachten
door de angst om alweer niet op een menselijk uur
in slaap te vallen
Dat vliegende bloedzuigertje
beet me overal
Ik lag, zat en stond
vol met jeukende rode bultjes
Ik werd bijna krankzinnig van het krabben
en depressief bij de gedachte dat ik
alweer niet zou kunnen slapen
Mijn opgedreven alertheid
liet dat kleine vampierachtige wezen toe
te doen wat het zo graag doet
Ik begon dat kleine mormel te volgen en te observeren
Uiteindelijk
wanneer de zon opkwam
viel ik in slaap
En plots werd ik vliegend wakker
met bloed tussen mijn tanden
en op mijn lippen
Ik merkte dat die grote mug paniekerig rondvloog
en zich met zijn snuit en poten ongecontroleerd
overal krabde
Ik viel opnieuw, voldaan, in slaap
en liep over het moeras van de slapeloosheid
weg
aan het ongemak van Alfred Issendorf denken. De jonge onderzoeker voor wie muggen een obsessie worden. Ook hij kan de slaap steeds minder vatten. Voor hem dreigt naarmate de roman van W.F. Hermans vordert het grote nooit meer slapen.
Daarin verschilt Restanten van Nooit meer slapen. De ik in Restanten zet de beelden naar zijn hand. Hij maakt van de nood een deugd.
Leave a Reply