Een man van weinig woorden
Om tien voor half vijf is er nog niemand te bekennen. De boekhandel is leeg, op een paar klanten na. Uit niets blijkt dat hier over ruim een half uur een boekpresentatie plaats zal vinden. Om de tijd te doden ga ik nog een kop koffie drinken aan de overkant. Als ik terugkom, ziet het zwart van de mensen. Hier wordt niet zomaar een boek ten doop gehouden. Hans Sleutelaar is iemand in de Rotterdamse literaire scene. Daarom konden er geen mensen meer bij, toen Sleutelaar worden: herinneringen van en aan een zwijgende dichter een paar weken geleden aan het grote publiek voorgesteld werd.
—
Hoewel ik hem al had kunnen kennen – nu ik er op let, kom ik zijn naam opmerkelijk vaak tegen, ook in mijn eigen boekenkast – drong hij pas vorig jaar tot mijn bewustzijn door. Toen was hij te gast tijdens Poetry International, waar een avond gewijd was aan Gard Sivik, het tijdschrift waarvan Hans Sleutelaar een van de redacteuren was.
Ongeveer toen verscheen ook Wollt ihr die totale Poesie? korte en zeer korte gedichten. Zijn derde dichtbundel pas (Hans Sleutelaar is tachtig). Ik weet nog dat ik twijfelde. Ik werd nieuwsgierig, maar kocht het uiteindelijk toch niet.
Van en over die Hans Sleutelaar verscheen dus die dag Sleutelaar worden. Voor de helft gevuld met een variëteit aan stukken van eigen hand en voor de helft met minstens even gemêleerde stukken van anderen.
—
Uit zijn eigen teksten spreekt een zeldzame trefzekerheid. Hans Sleutelaar wijdt geen woord teveel aan de mensen en gebeurtenissen waar hij het over heeft. Meer woorden dan er staan, zijn er niet nodig. Als je tenminste nauwkeurig kunt observeren en in staat bent mensen te doorgronden. En als je weet waar je zelf staat. Of hij het nu heeft over Armando die zich een haring laat smaken; Vaandrager die ongaarne zijn knip trekt; meneer Pardoel voor wie geld bijzaak was of Bob den Uyl die bewust een oudbollige stijl hanteerde: Hans Sleutelaar is eerlijk. Hij portretteert vol mededogen, maar is niet kritiekloos. En dat terwijl het zonder uitzondering mensen uit zijn directe omgeving betreft. Of misschien juist…
Haarscherp zijn ook zijn analyses en situatieschetsen van de journalistieke en literaire wereld waarin hij verkeert. Hij floreerde te midden van gelijkgezinden. Bij de Haagse Post, bij Gard Sivik, in de stad en in de kroeg (bijvoorbeeld Café Scheltema). Misschien dat hij het daarom maar twee jaar in Z. aan zee uithield.
‘Ik hou van verbondenheid. Niets is in mijn ogen zo verwerpelijk als wat mensen verdeelt. Reden waarom ik, hoewel graag alleen, gesteld ben op samenwerking met anderen. Eensgezind oproeien tegen de vergetelheid, de vergeefsheid ervan – het heeft voor mij iets onweerstaanbaars, iets moois.’
Zo formuleert hij dat gevoel in een stuk over de Haagse Post, dat ook in Steutelaar worden staat.
—
Geen wonder dat het die middag zo druk was tijdens de boekpresentatie.
—
Dat anderen hem en zijn manier van werken op waarde schatten blijkt uit de bijdragen in het tweede deel van Sleutelaar worden: herinneringen van en aan een zwijgende dichter. Zonder uitzondering treden/traden zij – Martin Bril, C. B. Vaandrager, Bertram Mourits, Johnny van Doorn, Wim Brands en Sanneke van Hassel – hem welwillend en met aan ontzag grenzend respect tegemoet.
Hij was streng (daar wist Johnny van Doorn alles van: Hans Sleutelaar greep grondig in in zijn manier van schrijven), maar spande zich in om talent recht te doen (daar kon Martin Bril van meepraten: dankzij Hans Sleutelaar debuteerden Hij en Dirk van Weelden samen. Zij waren het die Sleutelaar wilden worden).
Hans Sleutelaar was, schrijft Bertram Mourits in ‘Een soort leidersfiguur’: hans sleutelaar: aanjager, polemist, theoricus:
‘een tijdlang steeds de juiste man op de juiste plek, en op het juiste moment. En dat bleef hij in de jaren zeventig, als redacteur van Haagse Post dat de Nederlandse journalistiek, en vooral het interview, van nieuwe impulsen zou voorzien. En als redacteur van Jan Cremer, wiens debuut hij ontdekte, en van Johnny van Doorn, die hij hielp zijn prozastem te vinden.’
—
Misschien is het typisch Rotterdams zoals Hans Sleutelaar het doet, want wat hij in Rotterdam als bakermat schrijft over de manier waarop je dichter kunt zijn en poëzie kunt bedrijven:
‘Rotterdam geeft ons, behalve een oog voor de werkelijkheid, ook een oor voor de moerstaal mee. De taal van de daad en van de straat is in de Nederlandse letteren ver te zoeken. Dichterlijke taal kan rekenen op ontzag, de omgangstaal op onverschilligheid, ja, minachting.
In de onbewimpelde taal die om ons heen klinkt, ontdekken we de poëzie en de trefkracht van het alledaagse woord. We gaan de werkelijkheid met andere ogen zien. In een bevrijdend licht. Als een terra incognita’,
gaat ook voor zijn wijze van observeren en noteren op.
—
Tijdens de boekpresentatie mag Wilfried de Jong driehonderd woorden wijden aan Hans Sleutelaar. Daarna overhandigt hij hem het eerste exemplaar van Sleutelaar worden.
Al die tijd stond Hans Sleutelaar stil en onopvallend onder aan de trap. Met het boek in zijn hand loopt hij richting de tafel waar hij geacht wordt zijn boek te signeren. Al snel vormt zich een lange rij. Mensen die zelf iemand zijn, vinden het niet erg dat ze moeten wachten voordat ze aan de beurt zijn.
Die middag daar in die boekhandel realiseerde ik me dat Rotterdam wel degelijk een literaire scene heeft. Dat het niet alleen maar een stad van daden is.
Sleutelaar worden: herinneringen van en aan een zwijgende dichter
Hans Sleutelaar e.a. (samenstelling Erik Brus)
Rotterdam : Studio Kers, 2016
ISBN 978-94-91835-02-5
Leave a Reply