Haar twee voorgangers – Ilja Leonard Pfeijffer en Annelies Verbeke – schetsen geen bijster positief beeld van Tilburg, vertelt Maartje Wortel als ze met stadsbioloog Gert Brunink en verslaggever Marc-Robin Visscher de stad verkent).
Ze lopen op dat moment in ‘een park in Tilburg’. Maartje Wortel is net in de stad gearriveerd waar ze een aantal nachten als ‘writer in residence’ zal verblijven. Haar opdracht: een verhaal schrijven waarin Tilburg een rol speelt.
Goudvissen en beton heet het resultaat van haar verblijf in de stad die door A.H.J. Dautzenberg en J. Kessels al op de literaire kaart gezet werd.
Hoe schrijf je een stad een verhaal in. Door een vader een afslag te laten nemen. Zonder dat hij dat van plan was, terwijl het toch geen toeval was. Want toeval past niet in het wereldbeeld van de vader van de verteller. Hij weet zeker dat alles met alles samenhangt.
Hoe dan ook: hij slaat bij Tilburg af, en:
‘reed de stad binnen langs een moskee, een paar woonflats, een museum en het Wilhelminapark. Daar heeft hij zijn auto geparkeerd. In het park is hij op zijn rug in het gras gaan liggen om naar de boomtoppen te kijken en te luisteren naar het gefluit van de vogels. Hij dacht: hier hebben andere mensen gelegen en gelachen, gehuild, gevreeën, gedroomd, gedronken, gerookt, gesport, nagedacht. Hier zijn relaties verbroken of begonnen, eenden gevoerd, onuitgesproken woorden in dagboeken geschreven, mensen hebben hier elkaars had vastgepakt, geheimen gedeeld, bloemen geplukt, ze zijn hier gevallen, opgestaan, vreemdgegaan, ze hebben gras uit de grond getrokken, in de bosjes geplast, spullen verstopt, ze zijn hier geld kwijtgeraakt, ziek geweest, ze hebben op de grond gespuugd, gitaar gespeeld, gestampt, gedanst. Zij zijn hier geweest. Mijn vader wilde niet aan dit moment in de tijd voorbijgaan zoals hij tot nu toe aan zoveel dingen voorbij was gegaan. Hij herkende het en deed een belofte aan zichzelf: ik ga hier niet weg voordat ik al deze dingen gedaan heb.’
De rest is geschiedenis.
(Overigens: hij park waar hij dat besluit neemt, is niet het park waar Maartje Wortel zich door de stadsbioloog liet bijpraten over de stad waar ze een blauwe maandag op de School voor de Journalistiek zat.)
Door de ingeving van haar vader is Tilburg een gegeven in het leven van de verteller. Dus popt Tilburg in het algemeen op in Goudvissen en beton. Zoals er ook andere onderwerpen – holisme, craquelé keramiek, vissen, de zee, boomwortels, Clarice Lispector, waarzeggers, de dood, een gordijn en niet te vergeten een blauwe auto – in een schijnbaar los verband voorbijkomen, omdat de verteller een verhaal kwijt moet aan iemand achter een gordijn. Een verhaal waarin een begin besloten ligt.
Een begin dat begon aan de rand van Afdaling in het ongewisse/Descent into Limbo van Anish Kapoor.
‘Ik keerde terug naar dat werk zoals anderen naar een huis of een geliefde terugkeren. Steeds opnieuw werd ik naar dat gat toegetrokken. Hoe ruimte en tijd daarin verdwenen, alsof het een geheime opening was. Ik stond er achter het touw naar te kijken en ik was heel duidelijk aanwezig en tegelijkertijd in staat te verdwijnen.’
Terwijl de verteller al vele malen zo aan de rand van dat gat (als het geen gat is, waarom buigt iedereen zich dan zo behoedzaam voorover, bang om te vallen) heeft gestaan, keren de kansen. Omdat er iemand staat die precies hetzelfde ziet, en zegt:
‘Er is een gat
geverfd op de grond
waar je alles in zou willen laten vallen
wat blijft liggen’
De rest is aan het eind van Goudvissen en beton – een associatief verhaal, dat minder fragmentarisch is dan de vorm doet vermoeden – (bijna) geschiedenis.
Goudvissen en beton
Maartje Wortel (met illustraties van Janine Hendriks)
Amsterdam/Tilburg: Dag Mag/Tilt, 2016
ISBN 978-94-924780-3-0
Leave a Reply