Ook zonder Lidewijde Paris’ Hoe lees ik? kun je er niet omheen dat Paradijs van Luuk Imhann over waanzin en gekte gaat. Niet alleen komen de woorden waanzin en gekte bovengemiddeld vaak voor in de roman, de schrijver geeft het thema van zijn debuut ook buiten het boek gevraagd en ongevraagd prijs.
De vraag waar ik na het lezen van de roman een antwoord op probeer te vinden is: wordt Boas gek tijdens de expeditie – hij is op pad met vier biologen die vol overtuiging waarnemen, terwijl hij van zijn vader mee moest – of is Boas gek en is de expeditie het product van zijn gekte? Naarmate ik er langer over nadenkt, lijkt het tweede mij steeds waarschijnlijker. Maar hard bewijs heb ik nog niet.
De cursieve zinnen in Paradijs vormen geen overtuigend bewijs, maar zeggen wel iets over onderlinge verhoudingen.
Mensen… zei mijn vader. We zijn haast geen mensen meer.
In de oorlog, zei mijn vader, heb ik een mens gezien die met een mes het vlees van iemands gezicht schraapte om aan eten te komen.
We doen wat we doen, zei mijn moeder, daar moet je verder niet over nadenken.
Ik schrijf in mijn notitieboek: Er zijn mensen die denken dat bergen leven, dat planten voelen en dat diersoorten met elkaar communiceren om een algehele balans te bewaken.
De dood, vertelde mijn vader vroeger, is pijnloos. Zo weet je dat het begint.
Zoek mensen om je heen die je beschermen, zei mijn moeder. Dan sta je sterker.
Ik schrijf in mijn notitieboek: Er zijn mensen die denken dat je moet vechten om te overleven. Ze geloven in het recht van de sterkste.
Vrienden, zei mijn vader, leer je pas echt kennen wanneer je een brood moet verdelen met zijn vijven om er een week mee te doen.
Ik schrijf: Er zijn mensen die denken dat een onzichtbare god over ons regeert. Dat kunnen dezelfde mensen zijn die Hem zien in elk stukje natuur om ons heen.
Zie jezelf niet als een groot man, zei mijn moeder. Dan valt de teleurstelling mee.
Ik schrijf: Er zijn mensen die denken dat gekte en gezond zijn twee absolute begrippen zijn en we niet allemaal op een schaal tussen die twee uitersten leven.
Paniek, zei mijn vader, is een manier van de natuur om te vertellen dat het fout zit.
In gedachten maak ik de volgende aantekening: Er zijn mensen voor wie eten een noodzaak is, een simpele handeling die niets met genot te maken heeft.
Ik schrijf in mijn notitieblok: Er zijn mensen die denken dat gevaar opzoeken een manier van overleven is. Ze zijn verslaafd en sterven als junkies aan een overdosis.
Een geweten, zei mijn vader, is aan jou niet besteed. Je bent een lafaard. Dat zijn de grootste moordenaars van allemaal.
Wat doe je met mensen die gek zijn? zei mijn vader. Sluit je ze allemaal op? En dan?
De gekte, zei mijn vader, is een oplossing voor alles. De waanzin wordt door mensen onder luid gejuich omarmd.
Een moordenaar, zei mijn vader, herken je aan alles. Zijn ademhaling, zijn blik. Zelfs aan de manier waarop hij loopt.
Pas toen ik de gekte voorbij was, zei mijn vader, wist ik wat waanzin was.
Ik laat de roman nog even bezinken voor ik er wat van vind. Tijdens dat bezinken, verdiep ik me dan ook nog even in het wezen van de raaf (niet te verwarren met de kraai).
Leave a Reply