Als aan het begin van De harpij: een kleine geschiedenis van het paradijs van A.N. Ryst sprake is van een verdwaalde dichter moet ik natuurlijk toch aan Dante denken. Begint zijn Goddelijke komedie niet met een dichter die halverwege zijn leven van het rechte pad is afgeraakt en verdwaalt in een duister woud?
De verdwaalde dichter in De harpij is te jong om de vergelijking met de dichter – Dante zelf – te kunnen doorstaan. Joa(quin) is ‘een tamelijk jonge man nog. Donker haar. Lichtblauwe ogen’, maar het bos komt aardig in de richting van dat in De hel, en er dient zich ook al snel een potentiële metgezel aan.
Daarmee wordt De harpij meteen meer dan fantasy, zie ik de komende 703 bladzijden met vertrouwen tegemoet, en ben ik benieuwd hoe het dichterschap van Joa(quin) zich ontwikkelt.
Zeker nadat duidelijk is dat A.N. Ryst hem ook daadwerkelijk laat dichten. Op bladzijde 20 al:
Het was niet de regen die er viel.
Het waren slechts mijn tranen.
Maar mijn gezicht bleef onbewolkt.
Hij voegt er meteen een kleine poëtica aan toe.
Op 2 april interview ik A.N. Ryst bij Bosch & de Jong Boekverkopers. Ik lees me in en doe daarvan verslag.
Leave a Reply