Gisteren vond ik De ballade van de droevige herberg, de vertaling die C.C. Krijgelmans maakte van The Ballad of the Sad Café van Carson McCullers, recent opnieuw vertaald door Molly van Gelder als De ballade van het treurige café.
De bundel met de vertaling van C.C. Krijgelmans verscheen in 1963 en bevat behalve het titelverhaal ook Wunderkind, De jockey, Madame Zilensky en de koning van Finland en Een boom, een steen, een wolk. Die vier verhalen werden door Jan Hardenberg vertaald.
Het was niet de titel, en zelfs niet de fout op de titelpagina, die mijn aandacht trok. Het was de eerste zin die, dat wist ik zeker, wezenlijk afweek van die in de nieuwe vertaling: ‘De stad zelf is somber.’ Zo groot is de plaats van handeling bij Molly van Gelder niet: ‘Het plaatsje zelf is saai.’ In vijf woorden zetten beide vertalers een compleet andere sfeer neer.
Ik spoedde mij naar huis met De ballade van de droevige herberg in mijn tas en legde eenmaal thuis die andere vertaling er naast.’
C.C. Krijgelmans (1963):
‘De stad zelf is somber. Er valt weinig te zien buiten de katoenfabriek, behalve de woningen met de twee kamers waarin de werklieden huizen, enkele perzikbomen, een kerk met een paar gekleurde glasramen, en een miserabele hoofdstraat van slechts een honderdtal yards. Op zaterdag komen er pachters der naburige hoeven om met elkaar te praten en handel te drijven en zo de dag door te brengen. De stad ligt verlaten op andere dagen, triestig afgezonderd en vervreemd van alle overige plaatsen ter wereld. In Society City bevindt het dichtstbijgelegen spoorwegstation en de buslijnen van de Greyhound en de White lopen langs de Forks Fall Road, drie mijlen daar vandaan. Hier zijn de winters kort en guur, de zomers verblindend wit en baldadig heet.’
Molly van Gelder (2017):
‘Het plaatsje zelf is saai. Het heeft niet veel te bieden, afgezien van een katoenfabriek, de huisjes waar de arbeiders wonen, wat perzikbomen, een kerk met twee gebrandschilderde ramen en een troosteloze hoofdstraat van nog geen honderd meter lang. Op zaterdag komen de pachters van de nabijgelegen boerderijen een dagje buurten voor zaken en een praatje. Voor de rest is het een godverlaten oord, ver weg en vervreemd van alle andere plaatsen op de wereld. Het dichtsbijzijnde treinstation is in Society City en de Greyhound en de White Bus Lines rijden over de Forks Falls Road, vijf kilometer verderop. De winters hier zijn kort en guur, de zomers verblindend wit en verstikkend heet.’
Voor een deel zijn de verschillen te verklaren uit het verstrijken van de tijd, waardoor ook taal gedateerd raakt. Maar vertalen is ook een kwestie van interpreteren.
Het interpreteren van de oorspronkelijke tekst (1943):
‘The town itself is dreary; not much is there except the cotton mill, the two room houses where the workers live, a few peach trees, a church with two colored windows, and a miserable main street only a hundred yards long. On Saturdays the tenants from the near – by farms come in for a day of talk and trade. Otherwise the town is lonesome, sad, and like a place that is far off and estranged from all other places in the world. The nearest train stop is Society City, and the Greyhound and White Bus Lines use the Forks Falls Road which is three miles away. The winters here are short and raw, the summers white with glare and fiery hot.’
Ik zou het bijna zelf willen proberen…
Leave a Reply