In Een tuin in de winter haalt Anna Enquist herinneringen op aan Gerrit Kouwenaar. Zij ontmoette de dichter in 1992 tijdens Poetry International. Enquist stond op het punt daar de C. Buddingh’-prijs in ontvangst te nemen, Kouwenaar was al een gearriveerd dichter.
De herinneringen betreffen zowel de mens als de dichter Gerrit Kouwenaar. Over Kouwenaar de mens is Anna Enquist mij te openhartig. Wat zij allemaal over en van hem weet, hoef ik niet te weten om hem als dichter hoog te achten. Dat ik nu weet dat hij een nogal moeilijke man was, vind ik nog tot daar aan toe. Dat is inherent aan het vak: ik denk dat veel van zijn collega-schrijvers en -dichters behoorlijk op zichzelf gericht zijn. Ze wonen en werken voornamelijk in hun hoofd en verliezen daardoor voor een deel het contact met de werkelijkheid. Maar weten dat en hoe hij aftakelde, voegt voor mij niets toe aan zijn dichterschap.
Interessanter is het dat Anna Enquist een aantal keer constateert dat zij en Kouwenaar er een volkomen tegengestelde poëtica op na hielden. Bij Gerrit Kouwenaar stond het maken centraal, zijn gedichten waren voor hem constructies van taal die het zonder directe aanleiding en vooral zonder emotie konden stellen. Voor Anna Enquist waren de bouwstenen van haar gedichten van groot belang. Een gedicht komt bij haar niet uit het niets.
Dat gedichten troost kunnen bieden, hadden Anna Enquist en de dichter Bernlef in het bijzijn van Gerrit Kouwenaar beter niet kunnen zeggen:
‘Emotie had met poëzie niets te maken, vond hij. Het ergste was nog het idee dat een gedicht troostrijk zou zijn. Troost! Hij sprak het woord uit alsof het om iets heel smerigs ging. Henk en ik gaven ons niet gewonnen. Troost was niet erg, integendeel, als je een gedicht had gemaakt waardoor mensen zich getroost konden voelen, mocht je blij zijn. Daar hoefde je je echt niet voor te schamen. Goede poëzie, poëzie die je onthield, waar je iets aan had, raakte altijd gevoelens die je herkende en de vorm, de bouw van het gedicht omvatte die emoties. Het tot dan toe onzegbare wordt in woorden gevangen. Dat troost, daar kan je toch niet omheen.’
Er wordt die avond zo stevig gediscussieerd dat Anna Enquist en Bernlef zich de volgende dag afvragen of ze vriend Kouwenaar niet te hard aangepakt hebben. Kouwenaar blijkt echter de avond van zijn leven gehad te hebben. Ondanks zijn afnemende conditie had hij de voorbije avond weer een dichter kunnen zijn.
De discussie levert Anna Enquist inzicht op in het belang dat Kouwenaar stelde in het dichten:
‘(…) achteraf, denk ik dat het troostrijke van poëzie voor Gerrit vooral bestond uit het kunnen máken van poëzie en dat hij het niet kon verdragen dat het schrijven bij hem tot stilstand was gekomen.’
Over dat dichten en hun verschillen van inzicht daarover had ik in Een tuin in de winter: herinneringen aan Gerrit Kouwenaar meer willen lezen, maar dan waren het misschien minder herinneringen in de humane betekenis van het woord geworden.
Een tuin in de winter: herinneringen aan Gerrit Kouwenaar
Anna Enquist
Amsterdam : Arbeiderspers, 2017
ISBN 90-978-295-1424-8
Leave a Reply