Op de website van Good Housekeeping zoek je tevergeefs naar Virginia Woolf. Toch schreef zij ooit – in het voorjaar van 1931 – zes essays voor dit tijdschrift. Essays waarin ze Londen en de Londonners portretteert.
Virginia Woolf deed uitgebreid research voor die essays. Dat ze in Londen woonde en de stad kende, was niet voldoende. Voor “This is the House of Commons” / ‘Dit is het Lagerhuis’ bezocht ze op 30 maart 1931 samen met haar man Leonard het House of Commons, waar ze vanaf de publieke tribune een debat gadesloeg.
Bij het aanschouwen van de diverse kamerleden probeert ze zich voor te stellen hoe ‘these competent, well-groomed gentlemen’ – ‘deze bekwame, tot in de puntjes verzorgde heren’ (in de vertaling van Carol Limonard) / ‘deze bekwame, goed gesoigneerde heren’ (in de vertaling van Catalien en Willem van Paassen – het ooit tot standbeeld zullen schoppen.
Waar de heren het over hebben, heb ik niet kunnen achterhalen. De transcriptie van de betreffende zitting, zit niet in het digitale archief. Maar het gaat Virginia Woolf ook niet om de inhoud. Zij maakt zich zorgen om de fysieke houdbaarheid van een deel van de volksvertegenwoordigers. Ze zijn in haar ogen niet allemaal representatief genoeg om in marmer vereeuwigd te worden:
‘Maar kijk nu eens naar Mr. Baldwin: hij lijkt precies op een landheer die varkens voortdrijft; hoe moet hij ooit op een sokkel stappen en decoratief een lap zwart marmer om zich heen draperen.’
(vertaling: Catalien en Willem van Paassen)
en:
‘De heer Henderson lijkt lichamelijk ongeschikt voor het bleke en weerbarstige marmer. Terwijl hij vragen staat te beantwoorden loopt zijn lichte gelaat paars aan, en zijn geelblonde haar is tien minuten geleden kennelijk nog met een natte borstel gladgestreken. Sir William Jowitt zou misschien inderdaad, maar dan zonder zijn tuttige vlinderdas, kunnen poseren voor een borstbeeld in de stijl van de prins-gemaal. Ramsay MacDonald heeft “een mooie kop”, zoals fotografen dat noemen, en hij zou een marmeren zetel op het plein kunnen vullen zonder er belachelijk uit te zien. Maar wat de anderen betreft is de overstap naar marmer ondenkbaar.’
(vertaling: Carol Limonard)
Dankzij de scherpe blik van Virginia Woolf kijk ik vanavond anders naar over het Binnenhof paraderende parlementariërs die zich opmaken voor regeringsverantwoordelijkheid. Heeft Mark Rutte bijvoorbeeld wel standbeeldpotentie? En Sybrand van Haersma Buma? (Zijn naam wel.) Of Alexander Pechtold? Gert-Jan Segers?
De vraag of mannelijke leden van de Tweede Kamer op warme dagen in hemdsmouwen achter het spreekgestoelte plaats mogen nemen – een vraag die twee weken geleden nog actueel was – is door het lezen van “This is the House of Commons” een stuk minder relevant geworden (het antwoord is overigens ja).
Terug naar Virginia Woolf. Zij schreef de essays in no time: meer dan een maand had ze niet nodig (en in die tijd schreef ze ook nog twee essays voor The Times). Maar het werk waar ze een hekel aan had. Daarover schrijft ze op 11 april in haar dagboek:
‘O, ik ben het corrigeren van mijn eigen werk zo beu – maar liefst acht artikelen – al geloof ik wel dat ik inmiddels heb geleerd om er in vliegende vaart overheen te gaan, geen muggen te ziften. Ik bedoel dat het schrijven op zich me vlot genoeg afgaat; wat me tegenstaat is dat misselijkmakende gecorrigeer. Al dat tussenpersen en wegschrappen. En steeds vraagt men om meer, nog meer artikelen. Ik zou mijn leven verder kunnen vullen met het schrijven van artikelen.
Maar ik heb geen pen meer – nou ja, die maakt alleen maar vlekken. En ik heb ook niet zo veel te zeggen, of eigenlijk te veel, maar ben niet in de stemming.’
(vertaling: Joop van Helmond)
Leave a Reply