Zet de acht motto’s die Sanneke van Hassel meegaf aan de delen waaruit haar roman Stille grond bestaat op een rij en er ontstaat een beeld van een stad:
I.
Een modderig veldje midden in de stad.
II.
Op de Coolsingel staan veel kantoren en winkels leeg.
III.
Op het Hofplein trekt het verkeer onvoltooide cirkels.
IV.
De flat is van gegoten beton.
V.
Over de stoep wolkt populierenzaad, sneeuw in de lente.
VI.
Een woningblok uit de wederopbouw. Op de dakrand zingt een merel tot het donker wordt.
VII.
Op de vijftiende verdieping is er bijna geen plant die het houdt, alleen munt, in een boek in de hoek van het balkon. Een bossige muntplant, gegroeid uit een stek.’
VIII.
Gedenk dees onherstelbaarheid
– Stadhuisplein, op een sokkel
In Stille grond is de stad veel meer dan decor. Op het kruispunt van stedelijke dynamiek en problematiek laat Sanneke van Hassel haar personages confrontaties aangaan. Ze worstelen met het evenwicht tussen eigenbelang en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Door hun streven nemen ze het niet altijd even nauw met regels. Toch zijn het geen mensen met buitensporige verlangens. Ze willen zich alleen een stukje van een abstracte stad toe-eigenen om thuis te zijn.
De stad waar Landa, Leon, Johannes, Wim, Abdellah, Verena en Jos dromen, denken, doen, nalaten en/of manipuleren is uit de as herrezen. Ondanks de onherstelbaarheid waarvan sprake is in het achtste motto dat ontleend is aan een gedicht van Clara Eggink:
‘Het werk des daags vraagt om een gave mens.
Men moet de ramp om zijn herstel vergeten.
Zoals de zwerm der meeuwen op uw havens, onafwendbaar keert de levensdrift.
Toch stoelt uw welvaart tevens ‘t ontijdig graf van die nu van geen opbouw weten.
Gedenk dees onherstelbaarheid – dan zal uw nageslacht zijn brood in vrijheid eten.’
In Stille grond is Rotterdam die wederopbouw alweer voorbij.
Leave a Reply