Als stadsdichter is K. Schippers de aangewezen man om met een gedicht te reageren op het overlijden van burgemeester Eberhard van der Laan. Hij preludeert op de leegte die gevoeld wordt, maar nog geen realiteit is:
Oh, E v d L
In het Nieuwe DeLaMar vertelt hij
me dat een dichter zijn onderscheiding
is verloren en graag een nieuwe wil.
‘Het verkeer zit vast, de straten
zijn dicht,’ lacht hij, ‘net of het
zo hoort.’ Hij zwijgt, waar denkt hij
aan? De vluchteling Lao Tze leert je
naar het niets te kijken. De dertig
spaken verenigen zich in een naaf. Van
de ruimte hangt het gebruik van het wiel
af. ‘Kijk,’ zegt Lao Tze, ‘hier kneedt
men leem tot vaten, maar geen vat kan
zonder de leegte.’ Kan een gat zo groot
worden dat de sok er nauwelijks is, steeds
meer gaten, haast zonder wol? De leegte
rukt op, de burgemeester zit er middenin.
Deuren en vensters, van de ruimte hangt
het hele huis af en van hem de hele stad
nu hij zelf de leegte is geworden, tussen
de harp en de uil, tussen twee biertjes
op het plein, hangt hij boven de aftrap
van de wedstrijd, is hij de afstand
tussen twee bruggen als er op het water
van zijn stad viool wordt gespeeld. Oh,
E v d L, ben je op elk uithangbord het wit
tussen de woorden, vult je afwezigheid alle
plekken waar Amsterdam steeds opnieuw wordt
beschaduwd, beademd, gespeld, gespeeld.
F. Starik was van in 2010 en 2011 stadsdichter van Amsterdam. Ook hij brengt een poëtische groet aan Eberhard van der Laan. Misschien niet omdat hij stadsdichter was, maar omdat hij over de Eenzame Uitvaart gaat en Van der Laan een betrokken beschermheer was:
Hart
Ik loop met je rond, vriend,
al besef ik al te goed dat je geen vriend bent
in de dagelijkse betekenis die we aan het woord vriend toekennen
want jouw vriend wil iedereen wel zijn en dat gaat niet
bondgenoot dan, in de strijd voor een betere wereld die niet kwam
maar die jij in je laatste dagen toch wist op te roepen
in de golf van liefde die door onze stad kwam spoelen
in de tranen die wij mensen laten lopen
nu je zo koninklijk afscheid van ons nam.
Ik zou alle goede herinneringen aan jou nog eens tot leven willen wekken
maar weet dat het zinloos zou wezen, in de angstwekkende menigte
ontroostbaren die toch troost bij je zoeken
terwijl het andersom zou moeten zijn.
Hier dan: bedankt man,
voor wie je was, voor wat je deed: voor iedereen, voor mij,
voor onze teerbeminde – en voor velen ook zo liefdeloze – stad
maar een stad bemint niet, een stad heeft geen hart.
Dat hart, dat was jij.
In Met het oog op morgen deed F. Starik daar nog een schepje bovenop.
Leave a Reply