Ik heb in mijn jeugd ik weet niet hoeveel uur onder water doorgebracht in gezelschap van Jacques Cousteau. Dankzij hem en zijn team weet ik hoe het daar klonk. Onder water heerste in zijn tijd de stilte. Stilte die alleen doorbroken werd door ademhalen en luchtgeblazen bubbels die uit de diepte naar boven kropen, een spoor van licht in een wazige wereld.
Zo stil als toen zal het er nu wel niet meer zijn, met al dat toegenomen verkeer. En het zicht zal inmiddels ook wel vertroebeld worden door al het plastic dat de plaats van dansende wieren heeft ingenomen. Maar als ik me onder water voorstel dan ziet de wereld daar er nog net zo uit als toen.
Ik stelde me dus ook beelden van toen voor toen ik in De spons in ons van J.B. Matto begon. De spons in ons speelt zich voor de helft boven water af op en in de buurt van Bonaire, waar voorbereidingen getroffen worden voor een expeditie die nieuw licht moet werpen op het onderwaterleven in het algemeen en de positie van sponzen in het bijzonder. In de andere helft van de novelle daalt een duikboot daadwerkelijk steeds dieper in de duisternis af om natuur te oogsten zodat die vervolgens aan een nader onderzoek onderworpen kan worden.
Maar het eigenlijke onderwerp van studie in De spons in ons is de mens. Dat wonderlijke wezen dat zich langs evolutionaire weg een schier onaantastbare positie heeft verworven. Dat de soort en het individu er minder florissant voor staan dan hun papieren positie doet vermoeden, is niet voor iedereen aan boord een even grote vanzelfsprekendheid. Het is wel de enige conclusie die op basis van dit knap gecomponeerde en met oog voor veel details geschreven verhaal mogelijk is.
De verteller van het verhaal vaart en duikt mee als gast en rapporteur en vraagt zich af van hoeveel organismen er nog sporen te vinden zijn in de mens. Alsof de mens ergens een vergrotende of wellicht zelfs een overtreffende trap van is. De biologen aan boord beantwoorden de vragen met een zekere ernst, maar omdat nog lang niet alles vastligt en definitief wetenschappelijk bewezen is, moeten zij af en toe een voorbehoud maken.
Hoe weinig de mens eigenlijk weet, blijkt als zich onder water een bergrug aftekent, die nog niet in kaart gebracht is. Dat nog onontgonnen gebied stelt de opvarenden van de onderzeeboot voor fundamentele vragen.
Jacques Cousteau wist ook niet altijd wat hem zoveel mijl onder de zeespiegel te wachten stond. Ik herinner me vervaarlijk uitziende vissen. Vissen die niet mooi hoefden te zijn (de kans dat ze daar beneden iets of iemand tegen zouden komen die hen op hun uiterlijk zou beoordelen was klein) en ook niet heel goed hoefden te kunnen zien (want waar zij leefden was het heel donker). Jacques Cousteau had voor al die wezens aardige woorden over.
Leave a Reply