Ik weet niet zeker of ik het goed begrepen heb, maar na het lezen van zijn Frans Kellendonklezing – ik citeer uit de verkorte versie die onder de titel Hoe werd mijn boek een bestseller? afgedrukt werd in NRC Weekend van zaterdag 9 & zondag 10 maart 2013, de versie uitgesproken in Nijmegen heet De wethouders van Juinen – heb ik heel sterk de indruk dat Peter Buwalda een roman aan het schrijven is om mij een plezier te doen. Eigenlijk zou hij liever een ander – een gelaagder, een moeilijker – boek schrijven, maar hij durft niet met mij (en 299.999 anderen) te breken.
(Uit mijn digitale archief: dit stuk schreef ik vijf jaar geleden voor De Contrabas.)
Als ik het goed begrepen heb, greep hij met zijn idee voor zijn nieuwe roman te hoog voor mij. ‘Durfde ik het aan om na een kraker als Bonita Avenue moedwillig het contract met driehonderdduizend lezers te verbreken? Een Proustiaanse western over Elvis en Dvorák. Niet nu, stond er in mijn overeenkomst. Doe dat maar in roman zes, zeven of acht.’
‘Niet nu, stond er in mijn overeenkomst.’ Dat is in het hele verhaal een heel essentiële zin. Overeenkomst verwijst naar een tweedeling die Peter Buwalda leent van Jonathan Franzen, die in een in 2002 in The New Yorker gepubliceerd essay – Mr. Difficult: William Gaddis and the Problem of Hard-to-Read – Books – twee manieren waarop een schrijver zich tot zijn lezers kan verhouden, onderscheidt:
In Buwalda’s woorden: ‘De eerste manier noemt hij het “statusmodel”, waarmee hij de schrijver bedoelt – (…) – die het aan zijn bips kan oxideren wat de lezer van zijn roman vindt: hij heeft het boek met de zuiverste artistieke intenties geschreven (…) Literatuur is nu eenmaal hoge kunst, en bovendien is hij een genie, dus wie het resultaat niet op waarde kan schatten, ook al is dat een gemiddelde lezer, is een barbaar.’
Het tegenovergestelde van het ‘statusmodel’ is het ‘contractmodel’: ‘Hij [Franzen, lw] bedoelt er fictie mee van schrijvers die stilzwijgend een deal met de lezer hebben gesloten, schrijvers die taal leveren waaraan de lezer een prettige ervaring overhoudt. Schrijvers dus die er bewust op uit zijn een lezer een good read te bezorgen, zich daartoe verplaatsend wat die lezer wil.’
Buwalda kiest voor het contractmodel, en heeft het over een overeenkomst. Omdat ik me niet kon herinneren ooit een overeenkomst hoe informeel ook met Peter Buwalda gesloten te hebben en ik het nogal aanmatigend van hem vond te veronderstellen dat ik na het lezen van Bonita Avenue als vanzelfsprekend ook een lezer van zijn volgende roman zal zijn, en minstens zo vooringenomen om aan te nemen dat zijn ‘Proustiaanse western over Elvis en Dvorák’ niet aan mij besteed zou zijn, begon ik me tijdens het lezen behoorlijk op te winden.
Helemaal omdat Buwalda zich in zijn Frans Kellendonklezing weinig aan mij gelegen laat liggen. Ik ben niet meer dan een flat character. Buwalda vergeet in zijn betoog iets. Jonathan Franzen laat zijn tweedeling vooraf gaan door een zin die niet zonder betekenis is: ‘It turns out that I subscribe to two wildly different models of how fiction relates to its audience.’
‘How fiction relates to its audience’ impliceert dat het er uiteindelijk op aan komt welke relatie ik met de tekst opbouw. Franzen geeft mij op dat punt meer vrijheid dan Buwalda. Dat het in sommige gevallen hard werken is om vat te krijgen op een tekst, daarover laat Franzen geen misverstand bestaan. Hoe hard ik moet werken, ligt echter niet volledig besloten in de keuze voor ‘statusmodel’ of ‘contactmodel’, ofwel in de veronderstelde moeilijkheidsgraad van de tekst.
Dat ik een relatie wil met de tekst, daar kan Buwalda het niet mee oneens zijn.
‘De schrijver van vandaag gedraagt zich als de wethouder van Juinen – u weet wel, de kleine ijdeltuit uit de sketches van Koot en Bie die zich vals glimlachend vóór zijn burgemeester elleboogt. De burgemeesters waar ik en generatiegenoten pontificaal vóór staan zijn onze eigen boeken. We openbaren ons aan het publiek via quizzen en talkshows, in columns, op Facebook en Twitter, in de talloze interviews die we geven.
Die omgekeerde volgorde is even eigentijds als onnatuurlijk. Literatuur draait vanzelfsprekend om die ándere stem, om het veel krachtiger geluid dat opstijgt van de pagina. Alleen daar, op de pagina, bestaat de schrijver. Wanneer alles een beetje gelukt is achter het bureautje, zit het ego in de roman; de afzender blijft achter als een leeg geschraapte botervloot. Toch is “zichtbaarheid” het mantra van iedereen die tegenwoordig een boek schrijft.’
Dat die schrijver zichtbaar moet zijn is niet mijn schuld. De noodzaak tot zichtbaarheid ligt net zomin als mijn harde werken besloten in de keuze voor het ene of voor het andere model.
Zichtbaar zijn was vroeger een bijkomstigheid, maar tegenwoordig een voorwaarde gesteld door diegene met wie de schrijver daadwerkelijk een overeenkomst sluit: zijn uitgever. Er moet geld verdiend worden, de concurrentie is moordend, dus hoopt en verwacht een uitgever dat de schrijver zijn/mannetje staat en zoveel mogelijk aandacht genereert, hoe dat doet er niet toe. De schrijver realiseert zich terdege wat de gevolgen zijn als hij dat niet doet.
Al te grote zichtbaarheid kan de schrijver vervolgens weer duur komen te staan. Robbert Ammerlaan, de man die Peter Buwalda een on-Nederlands hoog voorschot gaf nadat Buwalda hem op een bankje op het Museumplein nogal overtuigend over de roman in zijn hoofd had verteld, verwoordde dat afgelopen zondag in Buitenhof zo: ‘Als het verhaal daarna [nadat de lezer de schrijver enthousiast over zijn werk heeft horen vertellen, lw] tegenvalt, heeft de schrijver bij een volgend boek een probleem’. In datzelfde interview betwijfelde Robbert Ammerlaan overigens of schrijvers wel zo bezig zijn met hun lezers…
Maar terug naar mijn ergernis. Het zal mij worst wezen welke keuze Peter Buwalda maakt voor zijn volgende, zijn daaropvolgende en zijn daaropvolgende roman. Zolang hij mij maar niet verantwoordelijk houdt voor die keuze. Ik ben ‘statuslezer’ noch ‘contractlezer’.
Wat voor lezer ik wel ben weet ik niet precies – ik raadpleegde voor ik dit begon te schrijven de boekenhoroscoop’ die de Libelle in het kader van de Boekenweek van mij had laten trekken om uitsluitsel te krijgen, maar op basis daarvan moet ik ernstig betwijfelen of ik wel geboren ben op de dag waarop ik al heel lang mijn verjaardag vier: ik wil de boeken die ik lees wel hebben en lezen in een omgeving waar het onrustig is (maar ik erger me mateloos aan mensen die zich in een stiltecoupe niet aan de regels houden). Alleen dat een tweedehands boek ook goed is klopte – maar ik sta open voor veel. Ook voor een ‘Proustiaanse western over Elvis en Dvorák’, als de schrijver maar gelooft in zijn idee en het overtuigend – qua taal en verhaal – weet te brengen.
Peter Buwalda, trek je van mij – lezer met een onduidelijk profiel die wie weet door wat voor toeval met Bonita Avenue in aanraking kwam – niets aan. Laat zien dat je een genie bent. Durf ‘statusschrijver’ te zijn. Neem het risico. Je kunt het.
PS. Excuses voor de trage reactie, maar ik was de afgelopen week zo bezig met het lezen van boeken en een oeuvre dat ik geen tijd had mijn opborrelende gedachten ‘op papier te zetten’.
Naschrift: Die nieuwe roman – Otmars zonen, de eerste van een trilogie – van Peter Buwalda verschijnt in september. Het lijkt er sterk op dat Buwalda Dvorák heeft ingeruild voor Beethoven.
Leave a Reply