Aan het eind van Het ontbijtbuffet legt H.M. van den Brink verantwoording af. Hij licht de ontstaansgeschiedenis van de dertien verhalen in de bundel toe. Over The Awkward Affair schrijft hij: ‘is, met zijn toestemming, gebaseerd op een belevenis van mijn vriend E.F.’
Dat H.M. van de Brink dat doet is netjes, maar natuurlijk alleen voor E.F. van wezenlijk belang. Hij zou zichzelf waarschijnlijk herkend hebben als hij nieuwsgierig en/of belangstellend kennisgenomen had van de nieuwe bundel van zijn vriend H.M. v.d. B. En alleen E.F. weet hoe verzonnen The Awkward Affair uiteindelijk is. Hoeveel werkelijkheid er overgebleven is.
Gerbrand Bakker zou vast blij geweest zijn als hij door Jan van Mersbergen met net zoveel égards behandeld was als E.F. door H.M. van den Brink. Dan was hij niet zo uitgevaren tegen A.H.J. Dautzenberg:
‘Het ís toch kwalijk wat Jan heeft gedaan?’
‘Hij heeft zijn bezoek aan jou verwerkt in zijn literaire thriller. Nou en?’
‘Dat boek gaat over míj. Ik ben die schrijver die rustiek is gaan wonen. Het meisje wordt gevonden onder de trap van míjn garage. Een groot deel van die sriller speelt zich af in míjn huis.’
‘Nou en?’
‘Dat had hij mij moeten laten weten.’
‘Waarom?’
‘Omdat dat zo hoort.’
‘Zei de man die de buren ongevraagd opvoert in een column. Met naam en toenaam.’
‘Dat is iets anders.’
‘Hoezo is dat iets anders?’
‘Ik vind het niet erg dat Jan over mijn huis schrijft, maar dat moet hij me wél laten weten.’
‘Je hebt de buren ook niet laten weten dat je over hen zou gaan schrijven. Misschien wilde Jan je verrassen.’
‘Ik vind dat stom.’
‘Heb je het boek überhaupt gelezen?’
‘Natuurlijk niet. Ik lees de boeken van Jan niet meer. Ik vind hem onecht, sentimenteel, hij spéélt een schrijver.’
‘Je overdrijft.’
‘En dat mag zeker weer niet van jou. Ben je trouwens misselijk geworden van de zwarte bessensap?’
‘Nee. Hoezo?’
‘Ik wilde testen of die nog goed was.’
(uit: Ik bestaat uit twee letters van A.H.J. Dautzenberg)
Ik kan me voorstellen dat H.M. van de Brink de behoefte voelde om iets over het ontstaan van The Awkward Affair te vertellen, omdat de kern van dat verhaal bijzonder is, en tegelijk toch ook weer niet. Het gaat over een gearrangeerde ontmoeting tussen twee mannen die daardoor gedwongen een aantal dagen samen in Londen doorbrengen. De verteller voelt zich totaal niet aangetrokken tot de man aan wie hij gekoppeld is, de ander maakt de indruk zich volkomen natuurlijk in de situatie te schikken.
H.M. van den Brink maakt er een heel teer verhaal over toenadering, afstoting en standsverschillen van. Pure literatuur, voor wie niet beter weet. Maar niet voor degene die hem op het idee van dit verhaal bracht. En dus is het netjes dat H.M. van den Brink zijn ‘bron’ vermeld.
Net als Gerbrand Bakker heb ik het boek waar het in de passage uit Ik bestaat uit twee letters over gaat niet gelezen. Ik weet dus niet of het terecht is dat Gerbrand Bakker zich wat Jan van Mersbergen schrijft zo aantrekt, want zelfs als Van Mersbergen een locatie beschrijft die in de ogen van Gerbrand Bakker verdacht veel lijkt op zijn huis, is het de vraag of het zijn huis is. Wie wel eens in het gezelschap van een schrijver verkeert, schijnt een zeker risico te lopen, maar dit zou niet de eerste keer zijn dat iemand ten onrechte meent zichzelf tegen te komen in een aan de verbeelding ontsproten werk.
Aan het feit dat Gerbrand Bakker schijnbaar het gevoel heeft dat Jan van Mersbergen – of in dit geval eigenlijk Frederik Baas, het pseudoniem waarvan Van Mersbergen zich bedient als hij een thriller schrijft – misbruik heeft gemaakt van zijn gastvrijheid doet aan het al dan niet opvoeren van zijn huis als Tatort niets af.
Het is overigens helemaal niet gezegd dat Gerbrand Bakker zich in zijn kuif gepikt voelde. Want wie zegt dat A.H.J. Dautzenberg zich hier aan de werkelijkheid houdt. Hoewel Ik bestaat uit twee letters een op verzoek bijgehouden dagboek is, is dat geen garantie dat hij niets verzint of uit zijn verband rukt.
Zo nadrukkelijk als Ilja Leoard Pfeijffer in zijn Brieven uit Genua – ook Privé-domein – de grens tussen feit en fictie thematiseert, doet A.H.J. Dautzenberg dat niet. Terwijl Dautzenberg net als Pfeijffer ook een meester is in het spelen met de werkelijkheid lijkt hij in Ik bestaat uit twee letters juist toenadering te zoeken tot de werkelijkheid.
Maar stel dat dit gesprek toch plaatsgevonden heeft, dan kan ik me niet voorstellen dat Dautzenberg Bakker om toestemming gevraagd heeft voor het gebruiken van zijn woorden. Zoals hij dat ook in alle andere voorkomende gevallen niet gedaan zal hebben. Hoewel ik begrijp dat H.M. van den Brink dat in het specifieke geval van The Awkward Affair wel deed, moeten schrijvers er geen gewoonte van maken. Wie literatuur leest moet vooral niet op het idee gebracht worden dat wat hij leest aan de werkelijkheid ontleend zou kunnen zijn. Wie ‘per ongeluk’ in een boek belandt, moet zich realiseren dat hij zelf waarschijnlijk de enige is die op het idee komt dat het over hem gaat. En wie schrijvers tot zijn (beste) vrienden rekent, moet tegen een stootje kunnen, en zich vooral niet teveel verbeelden.
Leave a Reply