Ze was al emeritus-hoogleraar Nederlandse taal en letterkunde toen ze in 1996 Fritzi en de sprookjes: portret van Fritzi ten Harmsen van der Beek schreef. Dat realiseer ik me pas nu, nu ik het boek uit een stapel getrokken heb nadat ik vanmorgen in de krant de overlijdensadvertentie las. Toen ze dat gelezen portret – zo noemt ze het genre waartoe haar geschrift behoort zelf in de inleiding – maakte, was ze 67.
Fritzi en de sprookjes gaat over de aanwezigheid van de schrijfster/dichteres in haar werk. Frida Balk-Smit Duyzentkunst leest haar er als het ware uit. De emeritus-hoogleraar houdt zich daarmee bezig met een van de meest gestelde vragen in de literatuur: vorm of vent?
Zelf zegt zij daarover in de inleiding die de titel Wie is zij? kreeg:
‘De meest genante vraag, ooit in de Nederlandse letteren gesteld is “Vorm of Vent?” Alleen al door het huiveringwekkende “vent” kies je voor “vorm”. Want wat vorm is begrijpen we niet en de vent interesseert ons niet. Zijn werk althans beoordelen we los van zijn levenswandel. Dat hoort nu eenmaal zo.’
Maar helemaal zonder vent kan het niet:
‘De verhouding tussen kunstwerk en kunstenaar is raadselachtiger dan de destijds modieuze kreet suggereert (afgezien van het probleem de vrouwelijke vorm van vent te vinden).
Iedere tekst brengt ons in contact met een mens: de afzender.’
Die afzender is in dit geval Fritzi ten Harmsen van der Beek:
‘Wie is zij? in mijn verhaal is zij een personage. Een personage dat ik ben tegengekomen in haar werk en uitsluitend daar. In fictie dus. Dit ontdekken van personages en hun geschiedenis is voor mij de essentie van het lezen.
Daarover schrijven is een uitnodiging met me mee te lezen.
Mijn enige bron: de tekst. De levende letter.’
Al lezend ontleedt zij en leidt zij lezers door de gedichten die licht werpen op de ‘auteur die onder eigen naam of een herkenbare afkorting daarvan heeft gepubliceerd’.
Maar eerst een gedicht, van Fritzi, de dichter. Alleen kan ik niet kiezen, want de sprankelen allemaal dankzij de toelichtende teksten van de op 7 februari overleden dr. Frida Balk-Smit Duyzentkunst.
Ik laat In goed en kwaad: verzameld werk op een willekeurige plaats openvallen:
Lachen bladluis, niet
zaniken maar lachen, in een wig van wanhoop
met de kop omlaag en vastgeschoten, lachen tot
het sterven nader staat dan. En dan is vrede be-
vrediging godweet, en nader dan onweelde, die
trossen van ontsteltenis die onze smart zozeer
ontsieren, en dat trekt liefde op als nevel boven
slagveld. Dan scharrelt een vogel naar brood of
wormen in ogen van gesneuvelde, o weerloosheid
en dan geen bleek van hebzucht meer verscheeld! Dan
stromen hoop, geloof en sexualiteit voorbij aan
de ingetrapte deuren van onze poëtische lichamen:
als vuil water aan hoger gelegen puin en Godweet
op die hoogten, op die verheven vuilnisbelten het
zoeken naar brood of liefde zuiverheid. Lees nu
nog maar, nog wees niet stukkend of verwoest, maar
lachend, want leven een verschuiming, kwijl op
muilen van hebzuchtigheid. (Merkwaardige conceptie
want vreten is stront, au fond, en liefde zaad, en
zaad geld en geld vreten en vreten je weet wel.) Ja-
wel. Mij hongert ook, mij dorst en ik verslinger,
maar onverschilligheid mij nu bevalt en lachen mij
behelst en ik beteken een geraamte, maar een wel
gewaarschuwd. Nu zie dus toe op mijn hilariteit en
mijn ontveinzing, veroordeel of ontken: in hoeveel
parken zijn mijn woestenijen zoveel bewijzen tegen
mij en die wou dan beweren, in deze ontwolfde dagen,
dat homo homini penis is?
En dan wil ik toch weer weten wat de emeritus-hoogleraar daar dan weer over schrijft. Zo schiet het natuurlijk niet. Ik in-spin het ene boek in en het andere uit.
Leave a Reply