‘Levend van voeten tot hoofd met een eendere intensiteit en zonder zweem van pretentie en een ongenadige behoefte om dingen te herkennen: daar haar geluk in vindend, tegenover het diepe ongeluk van zelf vaak niet herkend te worden als dichteres, vrouw of überhaupt een geheel buiten haar wil uniek mens.’
Deze woorden van Anton Koolhaas koos Maaike Meijer als tweede motto voor haar Hemelse mevrouw Frederike: biografie van F. Harmsen van Beek [1927-2009]. Samen met het gedicht Het distelzaad van Ida Gerhardt – het eerste motto – dat over ongewenst zijn gaat, vatten deze woorden de tragiek die schuilgaat achter het leven van Frederike ten Harmsen van der Beek en het werk dat daaruit ontsproot samen.
De Frederike die Maaike Meijer in haar biografie portretteert, verschilt wezenlijk van de ‘Fritzi’ die de meeste mensen van horen zeggen menen te kennen.
En daar is het Maaike Meijer om te doen: ze wil in Hemelse mevrouw Frederike niet alleen laten zien hoe het leven en het werk van haar biografeling samenhangen, maar ook het gevestigde beeld van de multikunstenaar tegenspreken en het proces van mythevorming ontleden. Bovendien wil Maaike Meijer af van het ‘ge-Fritzi’. ‘Fritzi’ was voorbehouden aan intimi, voor de buitenwereld wilde F. Harmsen van Beek Frederike zijn.
Afgewezen kind
Maaike Meijer begint haar biografie – na eerst haar intenties toegelicht te hebben – met een prelude waarin ze wat zij als sleutelscène in het leven van Frederike ten Harmsen van der Beek ziet, beschrijft. De zeventienjarige Frederike vangt een gesprek op tussen haar vader en moeder, waarin haar moeder zich uitermate negatief over haar uitlaat en haar vader daar (te) weinig tegenin brengt. Maaike Meijer markeert dit moment als ‘de geboorte van het afgewezen kind’.
De marginale positie die Frederike Martine in het gezin bekleedde – haar vader adoreerde zijn vrouw, na haar dood stortte hij zich nog meer dan daarvoor op zijn werk; haar broer was het lievelingetje van haar moeder; de verhouding tussen broer en zus werd gekenmerkt tussen onenigheid en strijd – verklaart volgens Maaike Meijer veel over haar karakter en gedrag. Haar gevoel voor eigenwaarde heeft er een stevige knauw door gekregen. Met alle gevolgen van dien. Als haar zoon geboren wordt, heeft ze geen voorbeeld waaraan ze haar moederschap kan spiegelen.
Maaike Meijer tipt verwijst naar John Bowlby aan, een specialist op het gebied van hechting. Harmsen van Beeks wantrouwen jegens anderen, haar overmatige drankgebruik en haar seriële monogamie zou verklaard kunnen worden vanuit zijn ideeën over de gevolgen van onveilige hechting.
Na nadere bestudering van het gedrag van extreem afstoten en idem dito aantrekken, geeft Maaike Meijer de voorkeur aan de diagnose borderline,
‘al vind ik de oudere term “theatrale persoonlijkheidsstoornis” duidelijker. Die heb je als je heel charmant bent, het contact met een nieuwe geliefde of vriend meteen erotiseert of seksualiseert, de relatie direct heel intens maakt en daar helemaal in opgaat. Na enige tijd valt de ander tegen en dan wordt hij of zij de vijand. De ander staat dus óf op een voetstuk, óf is daar af gevallen. Je wordt hier niet mee geboren, je ontwikkelt zo’n patroon als je eerste hechtingsfiguren niet veilig zijn. In feite ga je dan zelf de hechting van anderen aan jou organiseren. Jij wordt de regisseur van de liefde en op die manier krijg je de ander in je macht. Je maakt hem afhankelijk en verwerpt hem dan, je doet wat jou is aangedaan. Je maakt slachtoffers om zelf geen slachtoffer meer te hoeven zijn.’
Deze diagnose – borderline of theatrale persoonlijkheidsstoornis, twee te onderscheiden stoornissen – gaat, nog even los van de vraag of een biograaf in staat is om op basis van bestudering van leven en werk een dergelijk oordeel te vellen – ver. Maar dat er sprake is van een hechtingsprobleem kan niet ontkend worden. Dat veel van het gedrag van (Ten) Harmsen van (der) Beek daarop teruggevoerd kan worden ook niet.
Jagtlust
Dat gedrag speelt een belangrijke rol in de beeldvorming over F. Harmsen van Beek. Beeldvorming die voornamelijk gebaseerd is op berichtgeving in de media die volgt op het succes van haar debuut Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten. De eerste die zich volgens Maaike Meijer schuldig maakte aan het schetsen van een vertekend beeld is Betty van Garrel die in 1965 voor de Haagse Post poolshoogte neemt op Jagtlust en vervolgens verslag doet van wat ze daar aantrof.
Betty van Garrel doet het voorkomen alsof ‘Fritzi’ Harmsen van Beek het gangmakende middelpunt is van een ongeorganiseerde bende bohemiens. Dat beeld blijft hangen, en wordt vele jaren later nog eens bevestigd door Jagtlust: hoe in een Goois buitenhuis de wereld openging van Annejet van der Zijl. Ook Annejet van der Zijl laat het leven op Jagtlust om Frederike Harmsen van Beek draaien.
Onterecht volgens Maaike Meijer. Frederike Harmsen van Beek woonde weliswaar op Jagtlust, maar niet omdat ze zo rijk was dat zij zich een buitenhuis en een exorbitant leven kon veroorloven. Ze liet haar oog op het vervallen buiten vallen, toen ze na de verkoop van het ouderlijk huis en het afronden van een scheiding dringend woonruimte nodig had. Later huurde ze het huis voor een symbolisch bedrag van de gemeente Amsterdam.
Het was op Jagtlust een komen en gaan van vrienden en geliefden. Maar Frederike Harmsen van Beek was niet het feestbeest dat anderen van haar maakten. Dat ze dronk, is een feit, maar veel feesten en partijen werden georganiseerd door andere bewoners, waarvan er veel ook na het stranden van de vriendschap of relatie onder haar dak mochten blijven wonen, al werden ze gedegradeerd naar een ruimte op de begane grond.
Beeldvorming
Maaike Meijer, die Frederike ten Harmsen van der Beek in het hoofdstuk over de literaire vrienden van M. Vasalis in M. Vasalis: een biografie zelf nog als volgt introduceerde:
‘Ze was het middelpunt geweest van een groep schrijvers, kunstenaars en bohémiens, die elkaar hadden getroffen op het Gooise landgoed ‘Jagtlust’, vaak om er te feesten. Zij bewoonde Jagtlust destijds als beheerder, met haar zoontje Gilles en wisselende geliefden’,
slaagt er in Hemelse mevrouw Frederike in de beeldvorming over Harmsen van Beek behoorlijk bij te stellen. De brieven en dagboeken van haar biografeling waaruit zij ruimschoots citeert, werpen een verhelderend licht op haar zaak.
Dat doet ze door te benadrukken dat Harmsen van Beek dat afgewezen kind was, met alle mentale gevolgen van dien, waardoor haar karakter en gedrag uit de sfeer van het excentrieke getrokken worden en een psychologische bedding krijgen.
Dat haar ‘hemelse mevrouw Frederike’ door die persoonlijke geschiedenis geen katje was om zonder handschoenen aan te pakken, daarover laat Maaike Meijer geen twijfel bestaan. Zij verontschuldigt haar biografeling niet. Dat Harmsen van Beek naarmate haar leven vorderde steeds vaker in de rol van slachtoffer kroop, vindt haar biografe tot op zekere hoogte verklaarbaar maar geen excuus voor het van zich afstoten van mensen die haar met de beste bedoelingen te na kwamen.
Zo rehabiliteert Maaike Meijer in deze biografie Charlotte Mutsaers, die na het verschijnen van haar roman De markiezin door F. Harmsen van Beek verstoten werd en door de literaire buitenwereld van plagiaat beschuldigd. Ze maakt van deze symbiotische vriendschap een casus om te laten zien hoe een relatie met Harmsen van Beek uit de hand kon lopen.
Begenadigd dichter
Belangrijker voor het bijstellen van het beeld is echter dat zij de aandacht richt op de creativiteit en originaliteit van het werk van de belezen en intertekstueel begaafde dichteres. F. Harmsen van Beek deed nooit zomaar iets. In haar journalistieke en literaire werk geeft zij voortdurend blijk van vooropgezetheid. Haar gedichten zijn geen toevalstreffers, maar uiterst zorgvuldig gecomponeerde op haar eigen leven en de literatuur reflecterende teksten.
Hoewel Maaike Meijer zich in haar biografie – geheel in lijn met hoe Harmsen van Beek het gewild zou hebben:
‘Harmsen van Beek was tegen sluitende interpretaties, tegen afronding, eenheid, coherentie, tegen het vastleggen van betekenis, tegen kunst voor de eeuwigheid, tegen de persoonlijkheidscultus van schrijvers en überhaupt tegen het opbouwen van een “persoonlijkheid” die zichzelf kent en beheert’,
schrijft Maaike Meijer in haar inleiding – onthoudt van het al te nadrukkelijk closereaden en interpreteren van het gehele literaire oeuvre van Harmsen van Beek, waagt zij zich wel aan het ontleden van gedichten, legt zij verbanden en komt zij uit op wat in haar ogen de rode draad in dat oeuvre is:
‘Al haar werk ging over vergankelijkheid. Haar poëzie cirkelt om dat centrale thema, en haar voorliefde voor uiterst broze kunstwerkjes – de eieren en knipsels – geeft aan dat het haar ging om schoonheid aan de rand van vergaan. Veel van haar werk functioneerde bovendien in de intimiteit van liefde en vriendschap: het was gelegenheidswerk, bedoeld voor een unieke ander, niet bedoeld voor de openbaarheid.’
Dat laatste geldt ook haar poëzie. Die was niet bedoeld voor publicatie. Pas na aandringen van Remco Campert – gedurende enige tijd haar echtgenoot – stuurde F. ten Harmsen van der Beek gedichten op, met als onvermijdelijk resultaat dat ze gepubliceerd en gewaardeerd werden. Daarmee was de dichter Harmsen van Beek een feit.
Repelsteeltje
De biografie bevat twee hoofdstukken die de misleidende titels Tussenspel 1 en Tussenspel 2 dragen. Die hoofdstukken zijn allerminst als terzijdes op te vatten. Ze bevatten de kern van wat er over het werk van F. Harmsen van Beek te zeggen is.
In het eerste ‘tussenspel’ gaat het over de zich verstoppende F. Harmsen van Beek. Over de cocon van taal die zij spon om zichzelf aan het oog te onttrekken. Maaike Meijer maakt de vergelijking met Repelsteeltje:
‘Ik zie Repelsteeltje als een beeld voor de dichter Harmsen van Beek. De dichter heeft magische krachten: de gave om goud te spinnen uit het stro van de omgangstaal. Het weefsel is zo ingewikkeld dat het zelf het raadsel is dat de dichter opgeeft. Het kan steeds maar niet ontraadseld worden en dat is ook de bedoeling. Harmsen van Beeks dichten is een beleven van haar identiteit door het spel te spelen met taal, het spel dat haar het meest verrukte en dat zij het beste speelde. Maar ze speelt verstoppertje met de taal, zelfs voor zichzelf. De taal is dan een wijkplaats voor iets wat haar ontnomen is of dreigt te worden, een plaats waar het zelfgevoel nog leven kan. Het is zo goed verstopt dat het ononteigenbaar is. Repelsteeltje kan alleen maar zichzelf zijn in het geheim, hij kan alleen werken als niemand hem kent.’
Ondanks het ‘succes’ van haar poëzie en de waardering die haar ten deel viel, koos F. Harmsen van Beek voor een leven ver weg van het literaire epicentrum.
‘Ze deed alles om maar niet gecanoniseerd te worden, noch als beeldend kunstenaar, noch als dichter. Ze wilde het dichterschap niet aanvaarden als publieke, eervolle identiteit, ze beoefende het als een geheim. Ze deed niet mee aan poëticale discussies, tot optreden was ze slechts met de grootste moeite te bewegen. Het trok haar allemaal weg van het geheime spel met haar identiteit, het Repelsteeltje-domein, waarin ze vrij was.’
Het tweede tussenspel is gewijd aan de verzameldrift van Harmsen van Beek en wat die verzameldrift en de moeite die Harmsen van Beek had als het ging om het stellen van grenzen, zegt over de noodzaak en de aard van haar werk, of zoals Maaike Meijer het formuleert: ‘de relatie van haar werk tot de materiële chaos waarin kleine plekken van schoonheid en orde werden uitgespaard.’ Harmsen van Beek had namelijk een buitengewone belangstelling voor de miniatuur, die zich onder andere uitte in het vervaardigen van zeer kleine kunstwerken. Ook zo schiep ze ruimte om zich te verschuilen. Ze ontsnapte tijdens het vervaardigen ‘aan de alledaagse werkelijkheid en aan de tijd.’
Een voorbeeld voor Reve
Hoewel tegen wil en dank was F. Harmsen van Beek volgens Maaike Meijer een kunstenaar om Frederike tegen te zeggen. Dat voor Harmsen van Beek de openbaarheid niet gehoeven had, doet niets af aan de kwaliteit van haar werk en de toewijding waarmee ze het maakte.
Dat kunstenaarschap is niet altijd op waarde geschat. Met haar intieme manier van zelfopenbaring – ‘dat ging in tegen de toen in de literatuur gebruikelijke verhulling van het al te particuliere’ – en ‘de combinatie van het alledaagse met verheven taal, het gebruik van lange en ingewikkelde zinsconstructies en het nastreven van ontroering als literair effect’ was zij een voorbeeld voor Gerard Reve. Hij deed er in zijn brievenboeken Op weg naar het einde en Nader tot u zijn voordeel mee.
Dat lang gedacht is dat het andersom was, wijdt Maaike Meijer deels aan wijze waarop in een door mannen gedomineerde (kunst)wereld tegen vrouwelijke kunstenaars aangekeken werd. Dat Maaike Meijer met een feministische blik kijkt, laat ze op een aantal plaatsen in de biografie nadrukkelijk merken. Maar ook waar niet nadrukkelijk benoemd wordt dat Frederike (ten) Harmsen van der Beek bepaald niet genderneutraal bejegend wordt door opdrachtgevers en anderen in haar directe omgeving, is dat duidelijk.
Leven en/versus werk
Hoewel Maaike Meijer zich voornam de kunst centraal te stellen, neemt het leven van F. ten Harmsen van der Beek in Hemelse mevrouw Frederike ook in kwantitatieve zin een belangrijke plaats in. Frederike en haar broer Hein waren kinderen van creatieve ouders die hun geld verdienden met tekenen en illustreren.
Hoe onveilig het gezin als basis ook was en hoe vaak Frederike een verlies te boven moest zien te komen, dat is ook een feit. Broer en zus namen het stokje van hun ouders over, maar uiteindelijk slaagde alleen Frederike er in om opdrachten en taken tot een goed einde te brengen.
Hoe haar kunst uit dat gemankeerde leven voortvloeide, laat zich niet precies reconstrueren. Dat Frederike alleen in afzondering in staat was te scheppen, maakt Maaike Meijer duidelijk. Dat een al te groot isolement remmend werkte ook. Jagtlust en Garnwerd waren tegengestelde werelden waartoe F. Harmsen van Beek zich steeds opnieuw moest zien te verhouden, wilde er daadwerkelijk iets uit haar vingers komen. Leven en werk lopen ook in deze biografie gelijk op: het is ook aan de lezer om conclusies te trekken en wat er niet letterlijk gezegd wordt in te vullen.
Waar het om het beeldend werk gaat, lukt dat niet altijd. Maaike Meijer kiest er in Hemelse mevrouw Frederike voor om het werk dat ze in/voor Stoeten Ritseldingen, het schrijversprentenboek dat ze samen met Joost Kircz en Saskia de Bodt maakte, niet over te doen. Hoe uit de dochter die zich na de dood van haar vader over zijn creaties ontfermde de beeldend kunstenaar groeide die minstens zo autonoom en eigenzinnig is als de dichteres/schrijfster die ze werd, blijft daardoor helaas grotendeels buiten beeld.
Hemels mevrouw Frederike: biografie van F. Harmsen van Beek [1927-2009]
Maaike Meijer
Amsterdam : De Bezige Bij, 2018
ISBN 978-90-031-3600-4
Leave a Reply