Ik kocht Het zakboekje van het pijnboombos van Francis Ponge omdat Charlotte Mutsaers er in het essay Naar La Suchère, een reisverslag (in Zeepijn) zo hartstochtelijk aanstekelijk over schrijft. Charlotte Mutsaers, man Jan Fontijn en hond Plume reizen in 1994 naar La Suchère vanwege het pijnboombos dat Francis Ponge in zijn carnet onderzoekend tegemoet treedt.
Het betreffende pijnboombos laat zich niet zo eenvoudig vinden – Francis Ponge is niet bekend genoeg om voorzieningen te treffen zodat wie zich aan een literaire bedevaart waagt de weg gewezen wordt. Zelfs een houten bordje blijkt teveel gevraagd:
‘Want dat is wat we gemakshalve hadden verwacht. Dat ergens op de bast van een representatieve kerstboom een soort plaquette zou zijn bevestigd met de woorden:
hier betreedt u het bos waar de dichter francis ponge
in 1940 zijn carnet du bois de pin heeft geschreven‘
– maar als kaart en kompas laten voor wat ze zijn, geraken ze er toch. Ze hoeven alleen maar hun oor te luisteren te leggen: het pijnboombos ruist vertrouwd.
Dat – het kopen van Het zakboekje van het pijnboombos – deed ik al weer enige tijd geleden. Daarna belandde het op de stapel, waar ik het deze week uitviste. Ik las het carnet van Francis Ponge als voorbereiding op een gesprek met drie dichters/schrijfdocenten – Peter Swanborn, Gerry van der Linden en Dean Bowen – die antwoord moeten gaan geven op de vraag: kun je poëzie leren?
Ik hoopte het zoeken van Francis Ponge naar precies die woorden die zijn ervaringen met het pijnboombos dekken te kunnen gebruiken als vertrekpunt. Ponge beschrijft in steeds net iets andere woorden wat hij ziet en ervaart tussen de pijnbomen. In zijn van een datum voorziene bespiegelingen – niet onbelangrijk is dat het al oorlog is als Francis Ponge waarneemt en schrijft – keert een aantal kernwoorden steeds terug, maar hij sleutelt aan hun onderlinge samenhang.
Op basis van die waarnemingen schrijft Francis Ponge Het pijnboombos:
Alpijns borstelwerk omringd door spiegels,
Op purperen houten grepen met groene haartoefen bovenin,
In je warme, door de zon bevlekte halfdonker
Kwam Venus, nadat zij uit het aangrenzende
Dampende zee- of meerbad was gestapt, zich kappen…
Vandaar op je verende en rossige bodem
De dikke laag van welriekende haarspelden,
Door vele achteloze kruinen daar neergespreid
– En mijn genot ook om er mijn rust te proeven*
En die schuine sjaal van rusteloze stof*
… Zweeft er schuin een sjaal van rusteloze stof*
(vertaling: Christian Hendrikx)
dat onmiddellijk gevolgd wordt door vijftien varianten en nog wat variabele regels, die duidelijk maken hoe ingewikkeld het is om een beeld in woorden te vangen.
Uiteindelijk is het niet de bedoeling dat het ultieme gedicht ontstaat. Francis Ponge, die de bijnaam ‘dichter der dingen’ kreeg, maar vertaler Christian Hendrikx geeft de voorkeur aan ‘dichter van de verstandhouding tot…, van de omgang met… of van de betrekkingen’ – streeft slechts een zo secuur mogelijke beschrijving van het waargenomen bos na.
Maar hij doet daarmee natuurlijk wel precies wat gedaan moet worden om poëzie te schrijven: observeren en absorberen, en woorden wikken en wegen. Nu ik Het zakboekje van het pijnboombos gelezen heb, weet ik zeker dat ik Francis Ponge hoe dan ook het gesprek in moet moffelen.
* Deze regels worden voorafgegaan door een accolade.
Leave a Reply