Jezus was een buitenbeentje, David ook
Op 19 januari 2011 schreef J.M. Coetzee aan Paul Auster:
‘Beste Paul,
Ik raakte laatst in een klein gedachte-experiment verwikkeld dat me afwisselend heeft verward en geamuseerd.
Ik dacht na over mijn situatie in het leven, over hoe ik ben gekomen waar ik ben (namelijk in de buitenwijken van een kleine stad in Australië) en over de diverse toevalligheden, inclusief de toevalligheid van mijn geboorte – dat ik geboren ben uit bepaalde ouders op een bepaalde dag – die ertoe hebben geleid dat ik niet alleen ben waar ik ben maar ook wie ik ben. Ik bedacht dat het maar al te gemakkelijk was me een wereld voor te stellen waarin deze John Maxwell Coetzee, geboren op 9 februari 1940, niet aanwezig was en nooit aanwezig was geweest, of een volstrekt ander leven zou hebben geleid, misschien niet eens het leven van een mens; maar het volgende ogenblik bedacht ik ook dat het onmogelijk was me een wereld voor te stellen waarin ik niet aanwezig was en nooit aanwezig was geweest.
Ik probeerde het trucje opnieuw, door eerst het ene te denken (de wereld zonder JMC) en toen het andere (de wereld zonder mij) en weer werkte het. Het eerste was makkelijk te denken, het tweede onmogelijk..
De eenvoudige logische conclusie zou lijken te zijn dat de vergelijking “Ik = JMC” niet klopt. En deze conclusie wordt inderdaad door de intuïtie ondersteund.’
(uit: Een manier van vriendschap: Brieven 2008-2011, vertaling: Ton Heuvelmans en Peter Bergsma)
Toen ik De kinderjaren van Jezus uit had vroeg ik me af of Coetzee in Een manier van vriendschap: Brieven 2008-2011 tegenover collega-schrijver Paul Auster iets losgelaten had over zijn roman in wording. Ik ging er voor het gemak van uit dat de kiem van De kinderjaren van Jezus ergens in die periode gelegd zou kunnen zijn. Toen ik bovenstaande passage tegenkwam, meende ik iets te herkennen.
In De kinderjaren van Jezus komen een man en een kind na een overzeese reis aan in een nieuw land. Ze melden zich bij wat een asielzoekerscentrum lijkt, krijgen onderdak en werk en beginnen een nieuw leven. De man en het kind zijn geen familie. De man heeft zich onderweg over de jongen ontfermd en ziet het als zijn taak zijn moeder te vinden.
Om toegelaten te worden – waar laat Coetzee in het midden, dat er Spaans gesproken wordt deed mij niet zozeer denken aan Spanje, maar veeleer aan de wereldtaal die Spaans is en aan Het vlot van José Saramago, waarin het Iberisch schiereiland losraakt van het continent en op drift raakt – hebben de man en het kind hun identiteit in moeten leveren. Ze kregen nieuwe namen, Símon en David, en worden geacht het verleden letterlijk achter zich te laten. Schoongewassen is de beste staat om in te burgeren.
De basis waarop mensen in die nieuwe omgeving met elkaar samenleven is welwillendheid. Welwillendheid zorgt voor verdraagzaamheid zonder overdreven betrokkenheid. Ook de fysieke aantrekkingskracht tussen mannen en vrouwen schijnt geen wezenlijke rol van betekenis meer te spelen, maar er bestaan nog wel voorzieningen die op bordelen/clubs lijken. Vriendschap en collegialiteit zijn er nog wel.
Zoeken naar de moeder van David doet Símon niet. Op enig moment ziet hij een vrouw waarvan hij intuïtief aanneemt dat zij het is. Na enig aarzelen wil zij het zijn. Ze neemt haar intrek in de flat van Símon – hij vertrekt en slaapt vanaf dan in het gereedschapshok op de werf waar hij werkt – en stapt in haar rol van (overbezorgde) moeder. Zij pampert het kind, dat in een kinderwagen rondgereden wordt en weer op zijn duim gaat zuigen.
Dat Símon en Inés niet zijn echte vader en moeder zijn, is niet van ondergeschikt belang. Coetzee hangt er veel aan op: ideeën over ouderschap en opvoeding, maar ook over zeggenschap en autonomie.
In opvoedkundig opzicht is David een begaafd en intelligent, maar moeilijk kind. Hij is constant in verzet. Maar David is functioneel tegendraads. David is de enige van alle personages in De kinderjaren van Jezus – de roman die zo utopistisch begon, maar waarin al gauw blijkt dat starting from scratch een utopie is – die in staat is om op basis van eigen inzichten een eigen universum te creëren. Het begint kinderlijk onschuldig met een eindeloze stroom waarom?-vragen, onlogica en het over barsten springen in het plaveisel, bang om in de diepte te verdwijnen. Ook het verwarren van fantasie en literaire verbeelding – Coetzee zet hiervoor Don Quichotte in – met de werkelijkheid is niet verontrustend. Het wordt pas ingewikkeld als hij verder dan dit leven kijkt.
David overkomt wat iedereen overkomt die er onorthodoxe ideeën op na houdt: wat hij zegt en doet wordt in twijfel getrokken, hij wordt niet geloofd. Het duurt even voor zelfs de mensen die van hem houden hun eigen inzichten ter discussie durven te stellen, en Davids manier van lezen, schrijven en rekenen niet langer als trauma opgelopen door het ontbreken van een geschiedenis of leerprobleem te bestempelen. Pas dan kunnen ze op weg naar een plek om te wonen en een nieuw leven te beginnen.
Omdat ik ervan uitga dat de titel van een boek nooit willekeurig wordt gekozen, was ik het hele boek verdacht op verwijzingen naar het leven van Jezus. Die zijn er genoeg. Soms heel letterlijk: de suggestie dat Inés maagd is; de onduidelijke vaderrol van Símon, de uitspraak van David ‘ik ben de waarheid’; soms zijn de toespelingen minder expliciet, hoewel: de naam van het paard waarmee David vriendschap sluit: El Rey, de uitkomst van een optelsom van vissen: ‘dit keer.. dit keer’, (…) is het… acht’ en de volgelingen die hij verzamelt.
Is David daarmee Jezus en Símon Josef? Ik weet het niet. Ik vind het niet zo belangrijk, omdat ik denk dat het boek daar in essentie niet over gaat. De kinderjaren van Jezus is voor mij een boek dat gaat over voor de leeuwen geworpen worden in een leven dat onvoldoende geschraagd wordt door geschiedenis in het algemeen en het eigen verleden in het bijzonder.
Het verhaal laat zich eigenlijk niet navertellen, omdat er onder het verhaal een filosofische laag ligt die veel verder gaat dan de vragen die er in het boek letterlijk gesteld worden. Vragen die mogelijk opgeworpen zijn door het gedachte-experiment waar Coetzee in zijn brief aan Auster aan refereert, waarvan de uitkomst zo ingrijpend is als de conclusie die Coetzee trekt na zijn gedachten geordend te hebben.
De kinderjaren van Jezus leest makkelijker weg dan het begrepen wordt. Coetzee stapelt laag op laag, vraag op vraag. Hij vindt mooie beelden en treffende vergelijkingen. Maar… die titel… Die staat een alom positief oordeel voorlopig nog even in de weg.
De kinderjaren van Jezus
J.M. Coetzee (vertaling: Peter Bergsma)
Amsterdam : Cossee, 2013
ISBN 978-90-5936-388-5
Deze recensie verscheen in 2013 in een andere vorm op De Contrabas.
Leave a Reply