Het moest er een keer van komen: Ilja Leonard Pfeijffer die zich in een roman keert tegen het toerisme. Toerisme is al heel lang een terugkerend thema in zijn werk, maar nooit stond het onderwerp zo centraal als in Grand Hotel Europa, waarmee ik niet zo willen beweren dat toerisme hét onderwerp is van deze ronkende roman. Want dat voor Europa geen andere toekomst weggelegd lijkt dan het zijn van een toeristische bestemming – omdat het werelddeel zich wentelt in haar eigen geschiedenis en er niet in slaagt haar toekomst veilig te stellen – stijgt uit boven het hekelen van toeristenterreur.
Niettemin weet Ilja Leonard Pfeijffer ook als het om de details gaat – laten we het tegemoetkomen van toeristen een detail, of beter een motief noemen dat kleur geeft aan Grand Hotel Europa – precies hoe het zit:
‘Het is een wankel evenwicht tussen het inspelen op de wensen en smaak van toeristen en het creëren van een illusie van ongeschonden authenticiteit. Ik bedacht dat ik hierover een cursus zou kunnen aanbieden, want ze moesten het hier nog helemaal leren. Sommige restauranthouders deden het goed. Ze lieten wijnranken groeien langs de regenpijpen bij hun straatterras en hadden rood-witgeblokte kleedjes op de tafels gelegd. Het was een investering van niets geweest, die tafelkleden kostten anderhalve euro per meter in de Chinese huisartikelenwinkel, maar het zag er gelijk een stuk Italiaanser, trattoria-achtiger en authentieker uit.’
Wie eenmaal toegeeft en zijn identiteit te grabbel gooit, roept uiteindelijk het noodlot over zichzelf af. Met of zonder hulp van de Chinezen, die in Grand Hotel Europa zeker geen bijrol spelen.
Van een heel andere (literaire) orde dan Ilja Leonard Pfeijffer is Selahattin Demirtaş. Selahattin Demirtaş is geen schrijver: hij is politicus (en Koerd). Omdat hij het opnam tegen Erdoğan belandde hij in de gevangenis. Daar begon hij, aangemoedigd door mensen uit zijn directe omgeving, verhalen te schrijven, waarvan Morgenlicht een proeve is.
Een literaire vergelijking met Ilja Leonard Pfeijffer gaat volledig mank, maar gezegd moet worden dat Selahattin Demirtaş zoekt naar originele invalshoeken om wat hij te vertellen heeft – de meeste verhalen hebben een politieke lading en reflecteren op de staat waarin Turkije verkeert – los te weken van eigen ervaringen en opvattingen.
In één van zijn verhalen – Puree uit Aleppo – linkt hij een gerecht uit de mediterrane keuken: Hamdullah, kok te Hatay, is een meester als het gaat om het maken van Arabische kebab – aan achtenzestig doden die in Aleppo omkomen bij een aanslag door een zelfmoordterrorist., waardoor een wrang contrast ontstaat tussen relatief onbezorgd leven en oorlogsgeweld.
Dat Hamdullah volgens zijn overbuurman munt kan slaan uit het feit dat Hatay een toeristische trekpleister lijkt te worden,
‘Toen hij naam begon te maken, waren er onder zijn klanten ook steeds meer toeristen. Waarschijnlijk maakte hem dat enigszins nerveus, want in een poging zijn zaak wat op te knappen, heeft hij toen een stel grote plastic planten neergezet. Sadrettin, de kapper die met zijn zaak tegenover het eethuis zit, had hem dat aangeraden. “Hamdullah,” had hij gezegd, “je moet je concept een beetje bijstellen, de toeristen hebben onze straat ontdekt, als iedere middenstander zijn zaak nou even onder handen neemt, dan wordt dit nog een echte toeristenstraat, straks kun je over de koppen lopen.” Daar zat wel wat in, vond Hamdullah. Zo zijn die enorme plastic planten daar verzeild gerakt. Het eten is nog steeds hetzelfde, maar nu kun je het dus in een groenere omgeving, in een bosrijke ambiance tot je nemen.’
(vertaling: Hanneke van der Heijden)
is voor het verhaal van ondergeschikt belang, maar laat ondanks dat zien dat toerisme een plaag is, ook in gebieden waar een westerse toerist zich waarschijnlijk niet wenst te wagen.
Leave a Reply