Uit mijn digitale archief: voor de Contrabas schreef ik in 2013 een aantal stukken over Nultijd van Juli Zeh. Vandaag het laatste van vier van die stukken.
Een gewaarschuwd mens telt voor twee, en omdat ik ergens gelezen heb dat Nultijd van Juli Zeh een psychologische thriller is, doe ik mijn best om geen enkele aanwijzing over het hoofd te zien. Ik hou niet van boeken die het moeten hebben van hun ontknoping, dus hoop ik er het beste van en ondertussen ben ik op mijn hoede.
Is ‘Nultijd’ een thriller?
Het begint al op bladzijde 11. Daar staat: ‘Arrecife was een aaneenschakeling van onaangenaamheden. Overheidsgebouwen, rechtbanken, politiekantoren, hotels, ziekenhuizen. Je rijdt er alleen naartoe als je een probleem hebt, zei Antje weleens. Die dag wist ik nog niet dat ik er een had.’
‘Die dag was ik nog niet dat ik er een had.’ De man die even daarvoor op het vliegveld gasten in ontvangst genomen heeft – en daarbij doet alsof het dierbare vrienden zijn om zo taxichauffeurs om de tuin te leiden – heeft dus een probleem. In realtime weet hij dat dan nog niet, maar in de verteltijd wel. Meer dan een aanwijzing die leidt naar een ontknoping, wijst dit op een ingenieuze vertelstructuur, en dat houd ik dan weer wel van.
De volgende aanwijzing staat vier bladzijden verder: ‘Nu ik erover nadenk hoe je Lahora het best kunt beschrijven, valt me op dat ik over het eiland en over alles erop in de verleden tijd praat.’ Mij was dat eerlijk gezegd nog niet zo opgevallen, maar dat komt omdat het in een roman niet ongewoon is om in de verleden tijd te schrijven. ‘Het is nog maar drie maanden geleden dat ik met Theo en Jola voor het eerst naar Lahora reed.’ Of het belangrijk is om te weten dat er tussen die vliegveldscène en het moment waarop de verteller toe is aan het reconstrueren van het recente verleden precies die tijd verstreken is, kan ik nog niet weten.
Weer twee bladzijden verder staat dit: ‘Hoewel ik, terwijl ik dit schrijf, nog steeds door het raam naar de Atlantische Oceaan kijk, heeft het eiland geen heden meer. Ik leef letterlijk tussen gepakte koffers.’ Sven Fiedler staat op het punt het eiland te verlaten. Hoewel de zinnen verraden dat er ernstigs iets aan de hand is, trek ik niet onmiddellijk de conclusie dat sprake is van een thriller.
Twee versies van één werkelijkheid
Daarna duurt het een hele tijd voordat ik weer een zin tegenkom waarin teruggekeken wordt op gebeurtenissen die nog moeten plaatsvinden. Maar ondertussen is er iets anders dat de aandacht vraagt: het dagboek van Jola begint steeds meer af te wijken van de gebeurtenissen zoals ze door Sven worden weergegeven.
Juli Zeh weet hier iets interessants te bewerkstelligen: ze laat de sympathie kantelen. Aanvankelijk ben ik geneigd om partij te kiezen voor Sven en zijn versie van de werkelijkheid te geloven. Niet omdat ik Sven sympathiek vind, maar omdat hij op de eerste hand zit en hij daarmee een voorsprong heeft op Jola.
Jola begint met een dubbele achterstand. Ze heeft tijdens de eerste duik haar duikpartner in gevaar gebracht, en een dagboek is per definitie een persoonlijke kijk op de werkelijkheid.
Toch komt er dat moment waarop ik ga twijfelen aan Svens waarheid. Maar dat kan pas als de twee versies van de werkelijkheid niet meer sporen. Dan pas realiseer ik me dat er twee vertellers aan het woord zijn en dat beide interpretaties van de werkelijkheid subjectief zijn.
Die zin waar ik zo lang op moest wachten, staat op bladzijde 101 en is van een andere orde dan de met terugwerkende kracht vooruitwijzende zinnen. Deze zin, het zijn er eigenlijk twee – ‘Nu vraag ik me af wat het voor een vrouw als Jola moet hebben betekend dat ze werd afgewezen. Kan het echt zo zijn dat het lot op dat ogenblik van mij verlangde dat ik de zaak afmaakte?’ – wijst op betrokkenheid, misschien zelfs schuld, van Sven bij wat er gebeurd is. De volgende zin lees ik als een bevestiging van die aanname: ‘Ik wilde geen narigheid.’
Wie en wat
Vanaf nu is het niet meer de vraag of er iets gebeurd is/gebeuren gaat, maar wat precies en wie daarbij betrokken zijn. Het wordt minder vrijblijvend. Sven beseft dat een correcte weergave van de feiten van groot belang is: ‘Toch vind ik het achteraf niet makkelijk om de gebeurtenissen goed weer te geven’.
Nog steeds weet ik niet waarom hij schrijft. Doet hij dat om orde te scheppen in de chaos. Deze zinnen ‘In feite begrijp ik het nog altijd niet. Vreemd dat ik ook nu ik erop terugkijk geen verklaring vind’ wijzen daar wat mij betreft wel op.
Er beginnen mij nu ook andere zinnen op te vallen. ‘Bella Schweig is een slet. Maar altijd slachtoffer, nooit dader. Wie wil er nu ook dader zijn? Niemand. Behalve misschien op het ogenblik van de daad. Maar de daad is kort. Daarna begint de potentiële eeuwigheid waarin alle sympathie naar het slachtoffer gaat.’ Het is een passage uit het dagboek van Jola. Als er sprake is van dader(s) en slachtoffer(s), dan kan achteraf blijken dat deze passage een sleutel bevat.
‘Heb jij soms ook de indruk dat Jola niet goed bij haar hoofd is?’ De vraag van Theo aan Sven is uitermate suggestief. Theo’s stem ontbreekt in Nultijd. Dat heb je met schrijvers met een writer’s block, dat heeft Juli Zeh slim bekeken. Maar dat pleit hem niet vrij. Ik krijg geen hoogte van de relatie tussen Jola en Theo, maar dat daarin strijd geleverd wordt – voor de bühne of for real – is duidelijk. Maar of het daar uiteindelijk om gaat…
Ik weet niet hoe ik ‘Want op wat er gebeurde toen we de glibberige trappen naar de kade op waren gelopen, kon je je niet voorbereiden. Omdat het gewoon niet te voorzien was’ moet opvatten. Is wat daar gebeurt waar Sven naar toe schrijft? Met nog negentig bladzijden te gaan lijkt mij dat onwaarschijnlijk.
Is ‘Mijn taak had eruit moeten bestaan de patronen in Jola’s gedrag te herkennen’ een belangrijke aanwijzing? Is ‘Het is gemakkelijk een vroeger zelf te veroordelen’ een verkapte schuldbekentenis? Er volgt niets dat daar direct op wijst.
Aanwijzingen?
Echt alert word ik pas weer bij deze zinnen: ‘Toen begonnen de vijf minuten waarover ik de laatste weken almaar had nagedacht. Nooit eerder heb ik van zo’n korte tijdsspanne zo lang spijt gehad.’ Sven kan dat op het moment zelf niet geweten hebben, maar het kan niet anders: hier gaat iets cruciaals gebeuren.
Dat moet ook wel, het boek is bijna uit.
En weer schiet Sven in de stress: ‘Het kost me moeite die dag te beschrijven. Mijn herinneringen laten geen samenhangende filmbeelden zien, maar afzonderlijke – een puzzel waarvan de helft van de stukjes ontbrak. En waarschijnlijk kwam het juist aan op elk detail.’ (…) ‘Het zijn zware beschuldigingen die u daar uit, meneer Fiedler! Geeft u ons de mogelijkheid u te geloven?’ Moet Sven bewijsmateriaal leveren of zijn onschuld aantonen?
De ontknoping nadert. ‘Er waren nog geen tien minuten verstreken toen ik een luide plons hoorde. Er moest iets zwaars in het water zijn gevallen.’ (…)Toen viel me op dat er geen twee lichamen in het water dreven, maar slechts één, En dat dreef niet; het zonk.’
Hè hè… Maar… Sven doet wat je van een duikinstructeur mag verwachten. Hij redt. Eind goed al goed, behalve dan dat de bijna verdronkene naar het ziekenhuis moet. Exit Jola. Exit Theo.
Maar dan vindt hij Jola’s dagboek, waaruit al het hele boek geciteerd wordt. ‘Als een bezetene heb ik de afgelopen weken telkens weer Jola’s plan de revue laten passeren. De complexiteit. Het raffinement.’ Maar ik zie het niet. Ik ben er niet van overtuigd dat er opzet in het spel is en ik snap dus ook niet waarom Sven zijn verhaal vertelt aan een advocate die hem vervolgens aanraadt om ‘dit verslag’ te schrijven. ‘Omdat je niet kunt weten wat er ooit nog komt’ en het dan de ene verklaring tegen de andere zou zijn. Ik kan me niet voorstellen dat Jola en Theo ooit op deze kwestie terug zullen komen. Zij zijn al lang weer op zoek naar een volgend slachtoffer van hun morbide spelletjes.
De situatie het hoofd bieden
‘Met die uitleg had Katja heel precies aangegeven waarom ik zo bang was. Ze adviseerde me zo vlug mogelijk te beginnen met mijn aantekeningen. Passage voor passage moest ik mijn versie zetten tegenover die van Jola’s dagboeknotities. Anders zou mijn geheugen weldra zijn eigen verhaal gaan vertellen. Er is niets corrupter dan de menselijke herinnering. Eerst zouden de details van de gebeurtenissen verdwijnen, daarna de gebeurtenissen zelf.’
Dat is waar – of is het andersom: verdwijnen eerst de gebeurtenissen en daarna de herinneringen? – maar als een verslag schrijven volstaat, waarom vertrekt Sven dan? Niet omdat hij direct gevaar loopt. Hij vlucht omdat dat voor hem de enige manier is om complexe problemen het hoofd te bieden. ‘Ik verheug me op de overtocht. Ik begrijp niet meer dat ik dit eiland ooit zo bijzonder heb gevonden. Het is een plek als alle andere. Oorlog is geen geografisch fenomeen.’
Ik hou niet van verhalen die het van hun ontknoping moeten hebben, omdat ik niet goed ben in verhalen die het van hun ontknoping moeten hebben. Ik ben bang dat ik onderweg cruciale aanwijzingen over het hoofd zie, omdat ik op het moment suprême kijk naar waar het volgens mij op dat moment wel om gaat, of gewoon omdat mijn aandacht gaat naar iets dat die aandacht (ook) waard is.
Maar gelukkig laat Nultijd zich heel goed lezen als niet-thriller.
Nultijd
Juli Zeh (vertaling: Hilde Keteleer)
Amsterdam : Ambo | Anthos, 2013
ISBN 978-90-414-2569-0
Leave a Reply