Sommige gedichten hebben genoeg aan het papier waarop ze gedrukt staan. Ze zijn geschreven om in stilte gelezen te worden. Voor andere gedichten geldt ze pas hardop hun diepste geheimen prijsgeven. Dat ligt aan de dichter en aan de cultuur waaruit de poëzie ontsproten is.
In de aanloop naar de presentatie van Vallende tijd, dat gedichten van Mohammed Chacha, Ahmed Ziani, Fadma el Ouariachi en Mimoun el Walid bevat, las ik de bundel in stilte thuis op de bank en onderweg in de trein. Wat de dichters duidelijk wilden maken, kwam heel goed over. Maar pas toen ik tijdens Winternachten Joost Baars, Anne Vegter en Dean Bowen gedichten van Mohammed Chacha, Fadma el Ouariachi en Mimoun el Walid hoorde voordragen, kwam hun poëzie pas optimaal tot haar recht.
Dat is niet verwonderlijk. Mohammed Chacha, Fadma el Ouariachi en Mimoun el Walid zijn dichters uit het Rif. Hun poëzie wortelt in een orale traditie. De traditie waarin verhalen verteld en gedichten voorgedragen worden.
Joost Baars, Anne Vegter en Dean Bowen maakten een keuze uit hun in Vallende tijd gebundelde gedichten, lichtten die keuze toe, waarna ze de betreffende gedichten voordroegen.
Joost Baars leest Een moeder beweent haar zoon van Mohammed Chacha:
Anne Vegter leest De wortels van dit leven en Mijn filippica van Fadma el Ouariachi:
Dean Bowen leest Donder en Wij zijn van hier van Mimoun el Walid:
Leave a Reply