Lanny, de hoofdpersoon uit Lanny, de tweede roman van Max Porter is een ongrijpbaar kind. Hij scharrelt rond in het dorp waar hij nog maar net woont, stelt hier en daar een vraag en is niet te beroerd om – op een toon waarin de verbazing een jongetje van zijn leeftijd eigen doorklinkt – wat hij weet met anderen te delen. En Lanny zingt. Hij zingt hardop in zichzelf. Hij zingt onverstaanbaar. Hij stoot op melodieuze wijze klanken uit. Dat is het eigenlijk.
Dat Max Porter precies weet hoe het zingen van Lanny klinkt, bleek toen ik met Max Porter over zijn tweede roman sprak. We hadden het – naar aanleiding van Homeros, de Odyssee en Odysseus – over lezen op de beat van een tekst. Teksten met een sterke beat maken dat Max Porter vergeet om naar de woorden te luisteren. Max Porter houdt van teksten met een beat. Het kenmerkt het werk van dichters die hij tot zijn favorieten rekent.
Dat zijn eigen zinnen ook klinken, is voor Max Porter essentieel. En in zijn hoofd weet hij precies hoe. Hij hoort Lanny tijdens het schrijven
‘Limmon aah, bitter car, lemmen arr, fennnem arr, mennem are, witter kah, fitterkarr, but chakka but chakka but chakka, limmon aah …’
zingen, maar realiseert zich sinds hij de acteur die Pete speelt in de theaterbewerking van Lanny tijdens een repetitie hoorde ‘zingen’, dat zijn aanwezige/afwezige hoofdpersoon in het hoofd van een ander heel anders kan klinken.
Wat Max Porter namens Larry zingt, staat op bladzijde 26 (origineel) van de roman:
Leave a Reply