Ik voelde me aangesproken, gisteren tijdens de uitreiking van de Filter Vertaalprijs 2019. Voordat er in het juryrapport lovende woorden gewijd werden aan de genomineerden en de winnaar kreeg ik – zo voelde het althans – een veeg uit de pan. Gemeten naar het aantal vertalingen dat jaarlijks verschijnt – een derde van de totale boekproductie, twee derde als het om fictie gaat – krijgt (de kwaliteit van) die vertalingen opmerkelijk weinig aandacht. ‘Een vertaling wordt nog altijd gezien als iets bijkomstigs, een extra laagje dat in het beste geval onopgemerkt blijft’, constateerde Anne Lopes Michielsen namens de jury teleurgesteld.
Het is waar: ik besteed nauwelijks aandacht aan de vertaling als ik een recensie schrijf. Dat is geen onwil. Zonder vertalers zou een groot deel van de (wereld)literatuur voor mij ontoegankelijk zijn. Dat realiseer ik me elke keer, ook als ik een roman van een Engelstalige of Duitstalige schrijver lees, terwijl dat talen zijn waarin ik me heel goed kan redden. Zonder goede literaire vertalers zou ik weinig plezier beleven aan schrijvers die ik tot mijn favorieten reken.
Over de leesbaarheid van een vertaling kan ik meestal wel iets zeggen, maar hoe een vertaling zich verhoudt tot de brontekst, weet ik vaak niet. Daarvoor zou ik zowel de brontekst als de vertaling moeten lezen.
Vergelijkenderwijs wordt dan duidelijk hoe een vertaler te werk is gegaan – hoe trouw hij is aan de schrijver; hoe eigen hij zich zijn werk heeft gemaakt; hoe inventief zijn oplossingen zijn – en dan pas
zou ik echt iets zinnigs over een vertaling kunnen zeggen.
Dat een vertaler er ook bij mij meestal bekaaid afkomt, moet ik helaas toegeven, maar dat ik een vertaling zou zien als iets ‘bijkomstigs’ wens ik ten stelligste tegen te spreken. Het ontbreekt mij in veel gevallen domweg aan de kennis en mogelijkheden om iets substantieels te schrijven over de kunst en/of de kunde van het boekvertalen in het algemeen en een specifieke boekvertaling in het bijzonder.
Leave a Reply