Dat een schrijver autofictie bedrijft, is tot daaraan toe. Dat een recensent daar in een bespreking van een roman melding van maakt en desnoods ingaat op details is begrijpelijk als dat voor een goed begrip van die roman onvermijdelijk is. Maar dat is iets anders dan uit de school klappen. En dat is wat Thomas de Veen in zijn recensie van KAMERS ANTIKAMERS van Niña Weijers doet.
Hinderlijke voorkennis, noemt hij het zelf, om vervolgens te constateren dat die misschien ook niet in een recensie thuishoort. Maar dan is het kwaad al geschied. Dan heeft hij al meer prijsgegeven dan nodig om een indruk te geven van de intenties van Niña Weijers. Om duidelijk te maken dat in KAMERS ANTIKAMERS leven en romanwerkelijkheid in elkaar overlopen.
Autofictie schrijven zou geen vrijbrief moeten zijn voor recensenten en critici om meer prijs te geven dan de schrijver zelf doet en zo het spel dat hij speelt te bederven. Een beroepslezer is aan zijn stand en aan de schrijver verplicht op tijd zijn mond te houden. Hij moet het een lezer die niet ingewijd is of dat niet wenst te worden gunnen om zich voor zolang als het duurt onder te dompelen in een verzonnen wereld. Hoe dicht die verzonnen wereld ook bij de werkelijkheid ligt. Dat een schrijver er geen geheim van maakt autofictie of autobiografisch te schrijven, is geen excuus.
Zelf had ik natuurlijk zo verstandig moeten zijn om niet halverwege KAMERS ANTIKAMERS te kijken wat collega’s er van vinden. Nu ik eenmaal weet dat er dwarsverbanden zijn, kan ik niet meer doen alsof dat niet zo is. Gelukkig blijft er nog genoeg te puzzelen over.
Leave a Reply