Mattis, hoofdpersoon in De pruimenpluk, de nieuwe roman van Dimitri Verhulst, is toe aan verandering. Hij is het eenzame leven in een huis aan de rand van een meer beu. Sinds hij zijn hond uit zijn lijden heeft verlost, is zelfmoord geen optie meer. Er zit niets anders op dan terug te keren naar de bewoonde wereld, en dus moet er een makelaar komen om het huis op waarde te schatten.
Die makelaar is de eerste vrouw in lange tijd die Mattis spreekt. Zij loopt met hem door het huis in de hoop iets te vinden dat het huis de moeite waard maakt voor toekomstige bewoners. Ondertussen geeft zij Mattis tips over hoe het huis aan te kleden met het oog op kijkers. Het huis moet vooral de indruk wekken gezellig te zijn.
Terwijl de makelaar hem van tips voorziet: ‘Een plantje in huis verricht ook wonderen, anders…’, denkt Mattis er het zijne van:
‘Als je naar buiten keek zag je uitsluitend natuur, tot in het bevreemdende toe, het nut van een potplant was mij volstrekt onduidelijk. Of je moest het nut zien van een gekooide kaketoe in het regenwoud. In eerdere woningen had ik me weleens ontfermd over een kamerplant, vooral dan op aangeven van vrouwen, en die gaf ik dan of te veel of te weinig water. Ik heb het nooit begrepen, hoe anderen erin slagen een cactus of een ficus levenslang aan zich te binden. Maar toen ik hier introk voelde ik mij ontdaan van de taak enkele stengels te begieten. Buiten groeide er reeds zoveel, en het groeide daar beter wanneer ik het ongemoeid liet. Bomen snoeien leek mij een uiting van diep dedain tegenover de natuur. Je reinste paternalisme. Bomen zorgen bij mijn weten al langer en beter voor zichzelf dan de mens. Om dezelfde reden had ik ook geen poot uitgestoken in mijn tuin. Wat daar de kop opstak mocht men misschien onkruid noemen; ik vond het mooi.’
De toon is gezet, al zal later blijken dat Mattis een veel complexer personage is dan hij bij eerste kennismaking lijkt.
Tijdens Mattis’ rondgang door het huis in gezelschap van de makelaar moest ik denken aan iemand die in dit geval wel haar best doet het weinige dat zij bezit op te waarderen. ‘Furniture is so passé en ‘space is my favorite piece of furniture’, probeert ze haar vriendinnen wijs te maken.
‘Space is my favorite piece of furniture’, door die zin gaf ik me destijds definitief gewonnen. Tot die tijd vond ik dat ik Joanna Lumley niet leuk mocht vinden, omdat ik haar niet zelf ontdekt had. Maar vanaf het moment dat ze de leegte aanprees, was dat anders. Leegte, daar hou ik van. Tot hier boeken – eerst een voor een en inmiddels met meer dan een paar tegelijk – bezit namen van de ruimte, stond leegte net als bij Mattis ook bij mij hoog aangeschreven.
Leave a Reply