Zeven (of acht) was ik toen Venetië zich voordeed. We waren op vakantie in Lido di Jesolo en dan ben je er bijna. Ik wilde wel en gooide Marco Polo in de strijd. Mijn moeder bracht gondels in. Toen we eenmaal in Venetië waren, bleek het water onstuimig en de gondeliers onverstaanbaar en zat er dus niets anders op dan naar Marco Polo te lopen. Het was warm, en het was heel ver. Ondanks dat maakte Marco Polo indruk en zorgde zijn rode jas voor een historische sensatie. Mijn eerste.
Een klein glazen schildpadje herinnert aan dat bezoek. Na lang wikken en wegen gekozen op glasblazerseiland Murano. Ik neem aan dat we daar niet te voet naar toe gingen, maar ik herinner me geen vaporetto. Eigenlijk herinner ik me heel weinig van de dag dat we in Venetië waren. Ik weet dat ik de Brug der Zuchten zag. Ik weet ook nog dat iemand de duiven op het Piazza San Marco voerde. Maar ik herinner het me niet.
Het meisje van zeven (of acht) dat ik was, had geen benul van Venetië. Ze kende de geschiedenis en de reputatie van de stad niet. Venetië was nog geen verhaal. Venetië was wat ze zag. Meer niet.
Ze kende alleen Marco Polo. Daar had ze een boek over gelezen. Ze was nog maar net lid van een bibliotheek waar de vloer kraakte, ook als je heel voorzichtig van de ene naar de andere kast liep. Het boek over de ontdekkingsreiziger was het eerste dat ze leende.
De tijd verstreek en het meisje verdween achter de horizon. Het bleef bij dat ene bezoek aan de stad in het water, maar ondertussen ben ik oneindig vaak in Venetië geweest. Voorzien van ‘een landkaart van de dood’ zwierf ik over San Michele. Aan het eind van de dag moest ik hollen om de laatste vaporetto te halen. Had ik maar op de dochter van de gondelier gewacht. Zij houdt van de nacht en kent de weg. Ik was het ook die me met mijn lichaam een tunnel baande door de mist en mezelf zo een half uur later de weg naar huis wees.
Door de ogen van anderen kwam ik overal. Ik leerde mensen kennen en kon achter maskers en andere façades kijken. Ik heb de stad zien veranderen. Het water zien stijgen. Venetianen hun stad zien ontvluchten. Even heb ik overwogen er te gaan wonen, maar ondanks het verval blijven de huizen er onbetaalbaar.
Dat ik La Serenissima nooit los heb hoeven laten, dank ik aan dat meisje van zeven (of acht). Onbevangen en onbeschreven als ze was, gaf zij Venetië de kans zich voorgoed in mij te nestelen. En dat terwijl ik geboren ben op een eiland waar Venetianen het eeuwenlang voor het zeggen hebben gehad.
Ik vertel verhalen, maar dit is geen sprookje. Geloof me nou maar.
Voor de gelegenheid las en herlas ik:
Watermark: An Essay on Venice – Joseph Brodsky
De onzichtbare steden – Italo Calvino (vertaling: Henny Vlot)
Venetiës – Paul Morand (vertaling: Geerten Meijsing)
Venetiaanse vignetten – Cees Nooteboom
The Passion – Jeanette Winterson
De column verscheen eerder op Literair Nederland.
Leave a Reply